Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3380

Datum uitspraak2007-09-03
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700359/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 22 augustus 2007 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. R.W.L. Loeb (hierna: de staatsraad) bij de behandeling van het hoger beroep (zaak nr. 200700359/1) tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 december 2006, in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (hierna: het college).


Uitspraak

200700359/2. Datum beslissing: 31 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Beslissing op het verzoek van: [verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Roerdalen, om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) van mr. R.W.L. Loeb als Voorzitter van de Afdeling bij de behandeling van de zaak no. 200700359/1. 1.    Procesverloop Bij brief van 22 augustus 2007 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. R.W.L. Loeb (hierna: de staatsraad) bij de behandeling van het hoger beroep (zaak nr. 200700359/1) tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 december 2006, in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (hierna: het college). De staatsraad heeft niet in de wraking berust. De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 29 augustus 2007, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, is gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 2.2.    Verzoeker stelt dat de staatsraad bij de behandeling van het hoger beroep ter zitting van 21 augustus 2007, de indruk van vooringenomenheid heeft gewekt. Daartoe voert hij aan dat de staatsraad hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om te antwoorden op een door de staatsraad gestelde vraag en om te reageren op hetgeen namens het college naar voren is gebracht. Voorts voert hij aan dat de staatsraad een mondeling ter zitting gedaan verzoek om wraking niet in behandeling heeft genomen. 2.2.1.    Uit het proces-verbaal van de zitting komt naar voren dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld het hoger beroep toe te lichten en dat van de zijde van het college daarop is gereageerd. Naar aanleiding van vragen van de Leden van de Afdeling heeft het college een standpunt ingenomen omtrent een voor het geschil relevante kwestie. Verzoeker heeft de gelegenheid gekregen en benut om op dit standpunt te reageren. Bij de beantwoording van een vervolgens door de staatsraad aan verzoekers gemachtigde gestelde vraag naar het belang van het hoger beroep, heeft de staatsraad de gemachtigde onderbroken en hem opnieuw gevraagd naar het belang van het hoger beroep. Nadat de gemachtigde daarop te kennen heeft gegeven het onbeleefd te vinden dat de staatsraad hem onderbrak, heeft de staatsraad het onderzoek ter zitting gesloten. 2.2.2.    De staatsraad had, als Voorzitter van de Afdeling bij de behandeling van het hoger beroep, de leiding over het onderzoek ter zitting. De beslissingen omtrent het verloop en de orde en voortgang van de zitting, staan als zodanig in een wrakingsprocedure niet ter beoordeling. Dat de staatsraad verzoekers gemachtigde bij beantwoording van een hem gestelde vraag heeft onderbroken en geen verdere gelegenheid heeft gegeven de gestelde vraag te beantwoorden, geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat hij het onderzoek ter zitting heeft geleid op een wijze die blijk geeft van vooringenomenheid. 2.2.3.    In het proces-verbaal van de zitting is niet vermeld dat verzoeker tijdens die zitting een verzoek om wraking van de staatsraad heeft gedaan. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat tijdens de zitting uitdrukkelijk een verzoek om wraking van de staatsraad is gedaan. Het verzoek mist in zoverre feitelijke grondslag. 2.3.    De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geven  geen grond voor de gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de staatsraad. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat. w.g. Bijloos    w.g. Rop Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007 417.