Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3386

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704082/1 en 200704082/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 juni 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) het wijzigingsplan "Omgeving [locatie sub 1] te [plaats] en [locatie sub 2] te [plaats]" (hierna: het plan) vastgesteld.


Uitspraak

200704082/1 en 200704082/2. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: [appellanten], allen wonend te [woonplaats]n, gemeente Ede, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 27 juni 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) het wijzigingsplan "Omgeving [locatie sub 1] te [plaats] en [locatie sub 2] te [plaats]" (hierna: het plan) vastgesteld. Bij besluit van 6 oktober 2006, nummer 2006-015159, heeft verweerder over de goedkeuring van het plan beslist. Bij uitspraak van 5 april 2007 in zaak nr. 200609128/2 heeft de Afdeling dit besluit vernietigd. Bij brief van 2 mei 2007 heeft verweerder aan het college medegedeeld dat het plan van rechtswege is goedgekeurd. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2007, hebben appellanten beroep ingesteld tegen de goedkeuring. Voorts hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [partij] is desgevraagd als partij tot het geding toegelaten. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.J. van Dooren, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar het college, vertegenwoordigd door W. IJzerman, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven ook uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.    Overwegingen 2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat overigens evenmin beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2.    Het plan voorziet in wijziging van de aanduiding "agrarisch bedrijf middelgroot" in "1 woning" op het perceel met de bestemming "Gemengd agrarisch gebied van de engen" aan de [locatie sub 1] te [plaats]. De bedrijfsopstallen op dit perceel worden gesloopt en de bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning. Tevens voorziet het in de realisering van een woning op het perceel naast de [locatie] te [plaats], te weten [locatie sub 2]. Het is van rechtswege goedgekeurd. 2.3.    Appellanten stellen dat hun bedenkingen ten onrechte niet bij de goedkeuring van het plan zijn betrokken. Hierdoor is het besluit volgens hen onzorgvuldig en ongemotiveerd. 2.3.1.    Het plan is vastgesteld krachtens artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), in welke bepaling, in tegenstelling tot die van artikel 28 van de WRO, niet is voorzien in de mogelijkheid om bedenkingen in te brengen. Voorts bepaalt de wet dat de overschrijding door het college van gedeputeerde staten van de termijn om een beslissing aan de gemeenteraad toe te zenden tot gevolg heeft dat het plan van rechtswege is goedgekeurd. Dat verweerder de argumenten van appellanten, zoals deze stellen, niet heeft beoordeeld, is aldus rechtstreeks het gevolg van deze wettelijke regeling. Het betoog kan daarom niet leiden tot vernietiging van de goedkeuring. 2.4.    Nu appellanten de eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de woning naast de [locatie] niet meer nodig is, nu volgens gewijzigd beleid een tweede woning ook op het perceel aan de [locatie] kan worden gerealiseerd, niet hebben toegelicht, kan deze stelling reeds om die reden niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. 2.5.    De conclusie is dat de beroepsgronden falen. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep ongegrond; II.    wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb    w.g. Langeveld Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 317-533.