Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3387

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705931/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 7 juni 2007 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift B.15 van de vergunning van 21 april 2004.


Uitspraak

200705931/1. Datum uitspraak: 4 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Amsterdam Convention Factory B.V.", gevestigd te Amsterdam, verzoekster, en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 juni 2007 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift B.15 van de vergunning van 21 april 2004. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 16 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Pietersz, E.T. Asma en ing. A.M. Hofstee, allen ambtenaar van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bevoegd was handhavend op te treden. 2.2.    Verzoekster betoogt dat het vaststellen van de vermeende overschrijding van de in voorschrift B.15 van de vergunning gestelde grenswaarde voor de avondperiode gedurende het optreden van de Blue Man Group heeft plaatsgevonden op een wijze strijdig met de in voorschrift B.12 van de vergunning voorschreven meetmethode, zijnde de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer uit 1999. Verweerder heeft, aangezien het geluid als fluctuerend (niet periodiek) dient te worden getypeerd, haars inziens miskend dat in dat geval de meetduur zodanig lang moet zijn dat het resultaat uit de metingen naar één vaste waarde gaat, waarbij wijziging van het begintijdstip of de lengte van de meetperiode de uitkomst niet mogen beïnvloeden. In het onderhavige geval is daarentegen de meetduur volgens haar ten onrechte beperkt tot uitsluitend de luide passages van de voorstelling. De in haar opdracht uitgevoerde metingen volgens de door haar aangewezen meetmethode hebben geen overschrijding laten zien van de bedoelde grenswaarde, zodat verweerder in zoverre niet bevoegd was handhavend op te treden, aldus verzoekster. 2.3.    Niet in geschil is dat het geluid vanwege de voorstelling van de Blue Man Group dient te worden getypeerd als fluctuerend (niet periodiek). Daargelaten het verschil in opvatting tussen partijen wat in het onderhavige geval de juiste meetmethode is, hetgeen bij de beslissing op bezwaar kan worden betrokken, stelt de Voorzitter vast dat verzoekster intussen maatregelen heeft getroffen om de geluidbelasting vanwege de luide passages aan het begin van de voorstelling te beperken. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat uit diverse metingen is gebleken dat door het treffen van deze geluidreducerende maatregelen thans geen overschrijding van de desbetreffende grenswaarde voor de avondperiode vanwege deze luide passages meer plaatsvindt.    Overigens heeft verweerder toegezegd dat de op 29 juni 2007 verbeurde dwangsom niet zal worden geïnd voordat is beslist op het door verzoekster ingediende bezwaarschrift. 2.4.    Gezien het vorenstaande bestaat, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting    w.g. Drouen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007 375.