Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3388

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704500/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 12 februari 2007 heeft de gemeenteraad van Geldrop-Mierlo het bestemmingsplan "Loeswijk" vastgesteld.


Uitspraak

200704500/2. Datum uitspraak: 4 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: 1.    [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], 2.    [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 februari 2007 heeft de gemeenteraad van Geldrop-Mierlo het bestemmingsplan "Loeswijk" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 mei 2007, no. 1275292, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 29 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2007, en verzoeker sub 2 bij brief van 18 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2007, beroep ingesteld. Bij brief van 29 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2007, heeft [verzoeker sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 16 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2007, heeft [verzoeker sub 2] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2007, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], in persoon en beiden bijgestaan door mr. M.K. Weterings, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Geldrop-Mierlo, vertegenwoordigd door M.J. Jacobs, ambtenaar van de gemeente. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de uitbreiding van Mierlo aan de oostzijde met ongeveer 117 woningen. De woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] aan de [locatie 1] respectievelijk [locatie 2] staan recht tegenover de ontsluitingsweg van het in het plan voorziene woongebied. 2.3.    Beide verzoekers wensen onomkeerbare gevolgen in het plangebied als gevolg van de inwerkingtreding van het besluit te voorkomen. [verzoeker sub 1] voert hiertoe aan dat verweerder in zijn besluit ten onrechte niet is ingegaan op zijn bedenking die zijn gemachtigde namens hem bij brief van 5 april 2007 met kenmerk R105518463 RVR bij verweerder heeft ingediend. Om onduidelijke redenen is van verweerder wel de brief van 22 mei 2007, verzonden 5 juni 2007 ontvangen met daarin een afschrift van de verklaring van geen bezwaar in het kader van de procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, terwijl verzoeker in die procedure niet actief was. Bovendien wordt in voornoemde brief verwezen naar het kenmerk van de brief van 5 april 2007, zodat bij verzoeker de indruk is ontstaan dat de bij verweerder ingediende bedenking tegen het bestemmingsplan in de verkeerde procedure een rol heeft gespeeld.    Zowel [verzoeker sub 1] als [verzoeker sub 2] vrezen verder lichtoverlast van koplampen van auto's in hun woning als gevolg van de recht tegenover hun woningen voorziene ontsluitingsweg van de woonwijk. Voorts stelt [verzoeker sub 2] dat het plan het landelijke, groene karakter van het gebied ten onrechte aantast en heeft hij bezwaar tegen de in het plan mogelijk gemaakte bouwhoogten. 2.4.    Verweerder stelt dat [verzoeker sub 1] zowel in het kader van het bestemmingsplan als in het kader van de procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zienswijzen bij de gemeenteraad heeft ingediend, maar heeft verzuimd bedenkingen tegen het plan bij verweerder in te dienen. De brief van 5 april 2007 van [verzoeker sub 1] is volgens verweerder niet in het registratiesysteem onder het betreffende zaaknummer teruggevonden. Ook in de maanden maart en april is geen brief van [verzoeker sub 1] ontvangen, aldus verweerder. Verweerder stelt dat het beroep van [verzoeker sub 1] derhalve ook niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. In dat geval bestaat voorts ook geen aanleiding een verzoek om voorlopige voorziening te treffen, aldus verweerder. Wat betreft de bedenkingen van [verzoeker sub 2] stelt verweerder dat het plangebied voor verstedelijking in aanmerking komt nu het aansluit bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de kern en rekening wordt gehouden met de kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving. Met de bouwvoorschriften wordt de beschikbare ruimte efficiënt benut. Ten aanzien van de ontsluitingsweg stelt verweerder dat de  gemeenteraad deze naar aanleiding van de zienswijzen van beide verzoekers heeft verlegd. De thans door [verzoeker sub 2] gewenste eenrichtingsweg kan uitsluitend door een verkeersbesluit worden bewerkstelligd. De gemeenteraad is echter niet voornemens een dergelijk besluit te nemen gelet op de onnodige omrijbewegingen. Verweerder acht dit niet onlogisch. 2.5.    Om tot een ontvankelijk beroep in de bodemprocedure te komen dient vast te komen staan dat [verzoeker sub 1] bedenkingen bij verweerder heeft ingediend. In dit verband is van belang dat [verzoeker sub 1] ter zitting heeft benadrukt, anders dan verweerder heeft gesteld, dat hij geen zienswijzen in het kader van de procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft ingediend, maar dat hij van verweerder wel een brief heeft ontvangen met daarin een afschrift van de verklaring van geen bezwaar. In deze brief wordt verwezen naar het kenmerk R105518463 RVR dat identiek is aan het kenmerk van de brief van 5 april 2007 waarin volgens [verzoeker sub 1] de bedenkingen tegen het bestemmingsplan waren neergelegd. Desgevraagd is door de gemachtigde van [verzoeker sub 1] ter zitting bevestigd dat bij de Stichting Rechtsbijstand uitsluitend brieven in het kader van onderhavig bestemmingsplan voornoemd kenmerk bevatten. Brieven in het kader van de procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zouden van een ander kenmerk zijn voorzien. Verweerder heeft deze gang van zaken zowel in de stukken als ter zitting niet goed kunnen verklaren. Onder deze omstandigheden is het niet onbegrijpelijk dat [verzoeker sub 1] geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen van zijn brief van 5 april 2007 en moet niet onaannemelijk worden geacht dat [verzoeker sub 1] in deze brief tijdig bedenkingen tegen het plan heeft ingediend. Op voorhand bestaat er in ieder geval naar het oordeel van de Voorzitter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat [verzoeker sub 1] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. 2.6.    Wat betreft de ontsluitingsweg overweegt de Voorzitter dat de gemeenteraad de bezwaren van verzoekers heeft erkend hetgeen heeft geleid tot een gewijzigde vaststelling van het plan waarbij de ontsluitingsweg is verlegd en niet meer recht tegenover de woningen van verzoekers is voorzien. Verder heeft de gemeenteraad ter zitting gesteld dat beide verzoekers zullen worden betrokken bij de aanleg van de weg om lichtoverlast in hun woningen zoveel mogelijk te voorkomen.    In de bezwaren van [verzoeker sub 2] betreffende de aantasting van het groene karakter van het gebied en de in het plan mogelijk gemaakte bouwhoogten van 4 tot 11 meter ziet de Voorzitter op voorhand onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de planologische regeling in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.    De verzoeken komen derhalve niet voor inwilliging in aanmerking. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst de verzoeken af. Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van der Sluijs, ambtenaar van Staat. w.g. Kosto    w.g. Van der Sluijs Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007 461.