Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3393

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705807/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 7 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college), voor zover thans van belang, verzoekers onder oplegging van een dwangsom gelast binnen vier weken na de verzenddatum van dit besluit een paardenstal te verwijderen en verwijderd te houden.


Uitspraak

200705807/2. Datum uitspraak: 4 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoekers], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/2470 en 07/2471 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 3 augustus 2007 in het geding tussen: verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college), voor zover thans van belang, verzoekers onder oplegging van een dwangsom gelast binnen vier weken na de verzenddatum van dit besluit een paardenstal te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder aanpassing van de last, in die zin dat verzoekers de paardenstal op het perceel [locatie] te [plaats] binnen vier weken na verzending van dit besluit dienen te verwijderen en verwijderd te houden. Bij uitspraak van 3 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, voor zover thans van belang, het door verzoekers daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 15 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 15 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 17 augustus 2007 heeft het college nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2007, waar [een van de verzoekers] in de persoon, bijgestaan door E.P.J. Hendricks, en het college, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    De Voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en de aanschrijving in stand heeft gelaten. 2.3.    Hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, geeft op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat verzoekers niet mochten worden aangeschreven als in het besluit van 15 mei 2007 is gebeurd. Gelet hierop, en na afweging van de betrokken belangen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens    w.g. Van Roessel Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007 457.