Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3395

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701234/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 september 2006 heeft de gemeenteraad van Drimmelen het wijzigingsplan "Nieuwstraat Made" vastgesteld.


Uitspraak

200701234/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], allen wonend te Made, gemeente Drimmelen en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 28 september 2006 heeft de gemeenteraad van Drimmelen het wijzigingsplan "Nieuwstraat Made" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 januari 2007, kenmerk 1233411/1254522, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. [belanghebbende] is als partij tot het geding toegelaten. Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2007, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. P.R.M. Bauer, ambtenaar van de gemeente, als partij is gehoord. Appellanten en [belanghebbende] zijn zonder en verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 20, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kom Made". Met het wijzigingsplan wordt voor de braakliggende gronden achter de woningen aan de Nieuwstraat, de Pieter Jacobstraat en het Antwerpenplein te Made de bestemming "Erf" gewijzigd in de bestemming "Centrumparkeren". Het wijzigingsplan is opgesteld op verzoek van de eigenaar van de desbetreffende gronden, [belanghebbende]. Verweerder heeft bij besluit van 16 januari 2007 goedkeuring aan het wijzigingsplan verleend. Appellanten, bewoners van woningen aan de Nieuwstraat, de Pieter Jacobstraat en het Antwerpenplein, richten zich in beroep tegen dit goedkeuringsbesluit. 2.2.    De Afdeling overweegt ten aanzien van het besluit van verweerder van 16 januari 2007 het volgende. Ingevolge artikel 11, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening maakt het college van gedeputeerde staten zijn besluit omtrent goedkeuring binnen acht weken na de verzending ter goedkeuring aan de gemeenteraad bekend. Het nemen van het besluit omtrent goedkeuring kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. Ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt, voor zover hier van belang, het besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen, indien binnen de gestelde termijn geen besluit omtrent goedkeuring en geen besluit tot verdaging aan het bestuursorgaan is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 10:29, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de goedkeuring niet worden ingetrokken. Blijkens de stukken heeft het college van burgemeester en wethouders het plan op 12 oktober 2006 ter goedkeuring aan verweerder gezonden. Verweerder diende derhalve voor 7 december 2006 zijn besluit omtrent goedkeuring aan de gemeenteraad bekend te maken. Het besluit omtrent goedkeuring is evenwel eerst op 18 januari 2007 aan de gemeenteraad bekendgemaakt. Niet is gebleken dat verweerder een verdagingsbesluit heeft genomen. Gelet hierop is ingevolge artikel 10:31, vierde lid, in samenhang met artikel 11, derde lid, het plan van rechtswege goedgekeurd. Nu het plan van rechtswege is goedgekeurd, is de Afdeling van oordeel dat verweerder door dit bij zijn besluit van 16 januari 2007 te vervangen, hetgeen de facto neerkomt op een intrekking van de goedkeuring van rechtswege, in strijd met het bepaalde in artikel 10:29, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het besluit van 16 januari 2007 dient te worden vernietigd. Het beroep van appellanten wordt geacht mede te zijn gericht tegen de goedkeuring van rechtswege. 2.3.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan moet worden getoetst of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht dient daarnaast te worden bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens dient erop toe te worden gezien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht. 2.4.    Appellanten hebben als procedureel punt naar voren gebracht dat de gemeenteraad ten onrechte niet is ingegaan op de toelichting die zij op hun ingediende bedenkingen hebben gegeven tijdens de hoorzitting.    Uit het besluit van de gemeenteraad tot vaststelling van het plan blijkt dat de door appellanten tegen het plan ingediende bedenkingen bij de besluitvorming zijn betrokken. Niet is vereist dat uitdrukkelijk wordt ingegaan op de door appellanten tijdens de hoorzitting gegeven toelichting op de bedenkingen. Daarbij is van belang dat een toelichting naar haar aard niet verder kan strekken dan de bedenkingen waarop zij betrekking heeft. Dit bezwaar van appellanten treft dan ook geen doel. 2.5.    Appellanten stellen verder dat niet is aangetoond dat behoefte bestaat aan de parkeervoorzieningen. Zij vrezen voor een aantasting van hun privacy en een onveilige omgeving. Appellanten voeren voorts aan dat het wijzigingsplan een onaanvaardbare geluidhinder met zich brengt. Daarbij wijzen appellanten erop dat het verrichte akoestische onderzoek niet is toegesneden op hetgeen het wijzigingsplan mogelijk maakt. Tenslotte is volgens hen onduidelijk of hetgeen met het wijzigingsplan wordt beoogd ter plaatse wel verwezenlijkt kan worden, nu het particulier terrein betreft. 2.6.    De Afdeling stelt voorop dat niet in geding is dat in het onderhavige geval is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan. Dit laat onverlet dat in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan dient te worden nagegaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd. 2.6.1.    Uit de stukken is gebleken dat in de Nieuwstraat in de huidige situatie reeds een gebrek aan parkeerplaatsen bestaat. [belanghebbende] heeft een bouwplan ingediend voor de bouw van appartementen en winkelruimten aan de Nieuwstraat. Onbestreden is dat voor de toekomstige bewoners van deze appartementen en de bezoekers van deze winkels de nodige parkeervoorzieningen zijn vereist. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling aannemelijk dat de door het plan mogelijk gemaakte parkeervoorzieningen in de nabijheid van de Nieuwstraat in een behoefte voorzien. 2.6.2.    In de enkele omstandigheid dat de gronden van het plangebied particulier terrein van [belanghebbende] betreffen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de toegekende bestemming "Centrumparkeren" niet kan worden verwezenlijkt. 2.6.3.    Onbestreden is dat door de voorziene parkeervoorzieningen de privacy van appellanten enigszins zal afnemen. Echter, niet gebleken is dat deze afneming zodanig zal zijn dat hieraan in redelijkheid niet had kunnen worden voorbijgegaan. Verder is niet aannemelijk geworden dat de aanwezigheid van de parkeervoorzieningen zal leiden tot een onaanvaardbare situatie wat betreft sociale veiligheid. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [belanghebbende] heeft toegezegd dat het parkeerterrein in de nachtelijke uren zal worden afgesloten en dat de dagelijkse leefruimte van de beoogde nieuwe appartementen georiënteerd zal worden op het parkeerterrein. 2.6.4.    Uit de stukken blijkt dat in het kader van het oorspronkelijke bouwplan voor de appartementen en winkels aan de Nieuwstraat onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de bestaande panden in de omgeving ten gevolge van de parkeergelegenheid welke achter de appartementen en winkels gerealiseerd zal worden. Het betreft het onderzoek "Akoestisch onderzoek t.b.v. 6 appartementen en 2 winkels aan de Nieuwstraat te Made" van 1 november 2005. In het onderzoek is rekening gehouden met de aanleg van 14 parkeervakken en 17 garageboxen. Uit het rapport van het onderzoek blijkt dat de verkeersbewegingen vanwege deze parkeervoorzieningen een geluidsbelasting van 48 dB(A) in de dagperiode en 47 dB(A) in de nachtperiode op de gevels van de omliggende woningen met zich brengen. Niet aannemelijk is geworden dat de maximale mogelijkheden van het plan zullen leiden tot een zodanig groter aantal verkeersbewegingen dat een onaanvaardbare geluidsbelasting wordt veroorzaakt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat door [belanghebbende] is toegezegd dat het terrein slechts toegankelijk zal zijn voor de bewoners van de appartementen en de bezoekers van de winkels. 2.7.    De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd, geen grond geeft voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht. Het beroep is mitsdien in zoverre ongegrond. 2.8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 16 januari 2007, kenmerk 1233411/1254522, gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 16 januari 2007, kenmerk 1233411/1254522; III.    verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend aan het wijzigingsplan, ongegrond; IV.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra    w.g. Nienhuis Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 466