Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3398

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700026/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] onder verlening van vrijstelling vergunning verleend voor de bouw van 7 appartementen met een parkeerkelder op het perceel gelegen aan de [locatie] te Weert.


Uitspraak

200700026/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Weert, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06 / 1155 van de rechtbank Roermond van 4 december 2006 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Weert. 1.    Procesverloop Bij besluit van 1 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] onder verlening van vrijstelling vergunning verleend voor de bouw van 7 appartementen met een parkeerkelder op het perceel gelegen aan de [locatie] te Weert. Bij besluit van 16 mei 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 december 2006, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van 16 mei 2006 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 28 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2007, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door G.J.F.M. Vosdellen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunningshoudster bij monde van R.E.M. Steijvers, gemachtigde, verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellant heeft tevergeefs betoogd dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat van gemeentewege niet is gewezen op de mogelijkheid van het indienen van een tegenadvies met betrekking tot het welstandsadvies. Het staat ter beoordeling van appellant om al dan niet een deskundige in te schakelen teneinde een tegenadvies in te dienen en op het college rust niet de verplichting om appellant op die mogelijkheid te wijzen. 2.2.    Het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten een onafhankelijke derde in te schakelen om zijn stelling met betrekking tot de beperking van zoninval en de overlast in de persoonlijke levenssfeer te beoordelen, faalt eveneens. Het is ter beoordeling van de rechtbank of zij gebruik maakt van haar bevoegdheid om een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. In onderhavige kwestie heeft de rechtbank van die bevoegdheid geen gebruik gemaakt. Er is geen grond voor het oordeel dat de rechtbank anders had moeten beslissen. 2.3.    Ten aanzien van het door appellant gestelde omtrent eventuele waardevermindering van zijn woning is de Afdeling van oordeel dat het hiermee gemoeide belang van appellant kan worden beoordeeld in het kader van een verzoek als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Zowel in het primaire besluit als de beslissing op bezwaar is appellant gewezen op de mogelijkheid een verzoek in te dienen op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanige waardevermindering van zijn woning en tuin door verlies van privacy en overlast, dat de rechtbank op die grond tot het oordeel had moeten komen dat het college niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling had kunnen besluiten. 2.4.    Anders dan appellant heeft gesteld is de rechtbank wel ingegaan op hetgeen hij heeft gesteld ten aanzien van de vermeende voorkennis bij vergunningshoudster en heeft de rechtbank dat betoog terecht verworpen. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens    w.g. Ouwehand Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 224