Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3399

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700041/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas (hierna: het college) aan appellant onder verlening van vrijstelling bouwvergunning verleend voor het veranderen van een loods op het perceel, kadastraal bekend gemeente Horst aan de Maas, sectie […] nummer […], plaatselijk bekend [locatie], […] te [plaats] (hierna: de loods).


Uitspraak

200700041/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06 / 325 van de rechtbank Roermond van 21 november 2006 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas. 1.    Procesverloop Bij besluit van 10 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas (hierna: het college) aan appellant onder verlening van vrijstelling bouwvergunning verleend voor het veranderen van een loods op het perceel, kadastraal bekend gemeente Horst aan de Maas, sectie […] nummer […], plaatselijk bekend [locatie], […] te [plaats] (hierna: de loods). Bij besluit van 3 januari 2006 heeft het college, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften en klachten (hierna: de commissie) van 7 maart 2005, het door appellant daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit van 10 november 2004 herroepen en opnieuw vrijstelling en bouwvergunning verleend. Bij uitspraak van 21 november 2006, verzonden op 23 november 2006, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 31 januari 2007 zijn de gronden aangevuld. Deze brieven zijn aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. J.F.C.M. Mulders, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door K.J.L. Thissen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ter plaatste van de loods geldt het bestemmingsplan "Woongebieden". Ingevolge dit plan rust op het perceel waar de loods is gesitueerd de bestemming "Overwegend wonen". Ingevolge artikel 5, onder A, van de planvoorschriften zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor de navolgende doeleinden: 1. wonen; 2. kleinschalige bedrijfsactiviteiten; 3. parkeren; 4. winkels; 5. horeca; 6. bedrijven; 7. kantoren; 8. overkluisde Kabroeksebeek; 9. openbare nutsvoorzieningen. Op de bij het bestemmingsplan behorende inventarisatiekaart is de locatie waar de loods is gesitueerd aangeduid met de specifieke bestemming "Bedrijven, elektromotoren". 2.2.    Bij het primaire besluit is het college er van uit gegaan dat de loods een hoofdgebouw is en dat vrijstelling nodig is van de voorwaarde die is opgenomen in artikel 5, onder C, eerste lid, sub e, van de planvoorschriften waarin is bepaald dat een hoofdgebouw enkel mag worden gebouwd binnen een afstand van 20 meter tot de op de bestemmingsplankaart aangegeven bouwgrens. Aan de vergunning/vrijstelling heeft het college de voorwaarde verbonden dat de gevels van de loods 3 meter uit de perceelsgrenzen worden gebouwd.     Bij de beslissing op bezwaar heeft het college conform het advies van de commissie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van de bouw van een hoofdgebouw, het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Aan appellant is daarbij opnieuw bouwvergunning onder een gewijzigde vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO verleend. Het college is er daarbij vanuit gegaan dat de loods een bijgebouw is en dat vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO nodig en mogelijk is van het bepaalde in artikel 5, onder C, eerste lid, sub h en i, van de planvoorschriften. In de beslissing op bezwaar wordt er op gewezen dat conform het schrijven van appellant van 6 juli 2004, de loods alleen hobbymatig en niet bedrijfsmatig mag worden gebruikt. Ook wordt appellant er nadrukkelijk op gewezen dat in een eerstvolgende herziening van het ter plaatse geldende bestemmingplan de op dit moment op de inventarisatiekaart behorende bij het geldende bestemmingsplan opgenomen aanduiding "Bedrijven-electromotoren" niet meer zal terugkomen. 2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de voorwaarde dat de loods alleen hobbymatig en niet bedrijfsmatig mag worden gebruikt niet mocht worden opgelegd, omdat deze onnodig beperkend is en zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 5, onder A, van de planvoorschriften. Verder heeft de rechtbank, aldus appellant, miskend dat beslist moet worden op de bouwaanvraag, waarin wordt gesproken over het gebruik van de loods als bedrijfsruimte. Dat hij in zijn brief van 6 juli 2004 spreekt van het hobbymatig in gebruik nemen van de loods maakt dit niet anders. Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij voor wat betreft het gebruik van de loods in een slechtere positie is gekomen dan waarin hij zou hebben verkeerd indien hij geen bezwaarschrift had ingediend. 2.3.1.    Dit betoog faalt. Appellant heeft op 9 juni 2004 bij het college een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor het bouwen van een loods op het perceel. Bij vraag 5b van het daartoe dienende formulier heeft appellant als toekomstig gebruik aangegeven: bedrijfsruimte. De aanvraag is door het college tevens opgevat als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Bij schrijven van 6 juli 2004 heeft appellant aan het college bericht dat de reden voor de bouwaanvraag is gelegen in het ter plaatse kunnen uitoefenen van zijn hobby, te weten het verzamelen en onderhouden van oude voertuigen. Aangegeven wordt dat het pand hobbymatig in gebruik zal worden genomen. Uit de brief van 6 juli 2004 blijkt dat deze is opgesteld naar aanleiding van een gesprek met een ambtenaar van de gemeente waarin naar de motivatie voor de bouwaanvraag is gevraagd en kennelijk is verzocht aan appellant om dit nader in een brief uit een te zetten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank de toelichtende brief terecht als een nadere invulling van de bouwaanvraag op het punt van het beoogde gebruik aangemerkt. Er was voor het college geen aanwijzing dat appellant, die ten tijde van de aanvraag niet als ondernemer werkzaam was, de loods bedrijfsmatig wilde gebruiken en daar is het college bij de beoordeling van het verzoek om vrijstelling dan ook niet van uitgegaan. Met mogelijke andere toekomstige intenties van appellant dan uit de brief van 6 juli 2004 blijkt behoefde het college dan ook geen rekening te houden. Hieruit volgt dat bij de beslissing op bezwaar in overeenstemming met de bouwaanvraag vrijstelling en bouwvergunning is verleend met het oog op een hobbymatig gebruik van de loods. Van een aan de verleende vrijstelling en bouwvergunning verbonden voorwaarde is dan ook geen sprake. Gelet hierop kan niet staande worden gehouden dat de positie van appellant door de beslissing op bezwaar is verslechterd. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens    w.g. Ouwehand Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 224