Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3400

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700057/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn (hierna: het college) aan [vergunningshoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van zes appartementen met een garage/berging op het perceel [locaties] te Hellendoorn (hierna: het perceel).


Uitspraak

200700057/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], de eerste gevestigd, de anderen wonend te Hellendoorn, tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/1365 en 06/849 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 15 december 2006 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn. 1.    Procesverloop Bij besluit van 9 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn (hierna: het college) aan [vergunningshoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van zes appartementen met een garage/berging op het perceel [locaties] te Hellendoorn (hierna: het perceel). Bij besluit van 2 juni 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 2 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2007, waar [een van de appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.H.J. Brinker en B. van Petersen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan voorziet in het oprichten van een appartementencomplex met zes seniorenwoningen en een garage annex berging. Achter het complex zal een liftgebouw worden opgericht dat er door twee loopbruggen mee zal worden verbonden. De inhoud van de bebouwing op het aanvraagformulier komt weliswaar niet overeen met het totale woongebouw inclusief de onderdoorgang omdat bij de inhoudsbepaling waarschijnlijk het trappenhuis en de garages/bergingen abusievelijk niet zijn meegenomen, maar op de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen zijn deze onderdelen wel opgenomen. Er is dan ook niet meer vergund dan de bouwaanvraag behelst.     Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hellendoorn-dorp". Het perceel heeft op basis van artikel 8 van de voorschriften van het bestemmingsplan de bestemming "gemengde doeleinden". Het bouwplan voldoet niet aan het bepaalde in artikel 8, tweede lid, sub a onder 1 en sub b onder 1 en 2, van de planvoorschriften, omdat buiten het bouwvlak wordt gebouwd, voor de garages en de lift en het trappenhuis de voor bijgebouwen maximaal toegestane goothoogte van 3 meter wordt overschreden en de garages en de lift en het trappenhuis niet met een dakhelling van tussen de 15 en 60 graden worden gebouwd. Om de realisering van het appartementencomplex niettemin mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. 2.2.    Het betoog van appellanten dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert, faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing, die wordt gevormd door een notitie behorende bij het besluit van 9 februari 2006, voldoet aan de eisen die daaraan dienen te worden gesteld. Dat dit stuk niet is gedateerd doet hieraan niet af. Gelet op de bewoordingen kan er geen twijfel over bestaan dat dit is opgesteld naar aanleiding van het bouwplan. In de ruimtelijke onderbouwing is aan vele aspecten, die ook de omwonenden aangaan, aandacht besteed. Daarbij is niet aan de loopbruggen, die een verbinding vormen tussen lift en het appartementengebouw, voorbij gegaan. Op dat punt wordt evenwel het standpunt ingenomen dat de inbreuk op de privacy door deze loopbruggen niet onevenredig groot is. 2.3.    Appellanten betogen voorts tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot verlening van de vrijstelling kon besluiten.    Anders dan appellanten hebben gesteld is niet gebleken dat sprake is van een zodanige toename van schaduwhinder dat geoordeeld moet worden dat het college in verband daarmee in redelijkheid geen vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de in opdracht van vergunningshoudster door Aveco de Bondt uitgevoerde schaduwberekening als ook uit de op verzoek van appellant gemaakte computerbeelden van Carlo Roosen Studio blijkt dat voor zover er sprake is van een toename van schaduw deze schaduwwerking relatief gering zal zijn en niet zozeer zal optreden op de woning maar op het bijgebouw van de woning van appellanten. Aan de door appellanten zelf gemaakte berekeningen gaat de Afdeling voorbij omdat deze onvoldoende inzichtelijk zijn om tot een ander oordeel te kunnen leiden.    Ook is niet aannemelijk gemaakt dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een onevenredige beperking in de bedrijfsvoering van het naast de woning gelegen bedrijf van [appellant]. Het bedrijf van [appellant] is gelegen aan de rand van het centrum van het dorp Hellendoorn, in een woonomgeving. Voor dit bedrijf is een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend. Het bedrijf is ingedeeld in milieucategorie 1, op grond van een zeer beperkte impact op de omgeving. Niet is gebleken dat na realisering van het appartementencomplex niet aan de geluidsnorm gesteld in deze vergunning wordt voldaan.     Anders dan appellanten hebben gesteld is geen sprake van een zodanige aantasting van hun privacy door het vrije uitzicht vanaf de loopbruggen op hun percelen noch van een zodanig massaal bouwplan, dat geoordeeld moet worden dat het college in verband daarmee in redelijkheid geen vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de verleende vrijstelling slechts een beperkt gedeelte van het bouwplan betreft en appellanten niet hebben aangegeven in welke mate zij van het gedeelte van het op te richten bouwwerk waarvoor vrijstelling is vereist meer hinder of overlast zullen ondervinden dan van een vergelijkbaar bouwwerk dat binnen het bestemmingsplan zou hebben gepast. 2.4.    Het betoog van appellanten dat de voorzieningenrechter eveneens heeft miskend dat de Overijsselse welstandscommissie "Het Oversticht" te Zwolle haar advies over de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand te summier heeft gemotiveerd en dat een onvolledig beeld van de feitelijke situatie bestond slaagt evenmin. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat de welstandscommissie de beschikking had over de bouwaanvraag met bouwtekeningen en dat een bezichtiging heeft plaatsgevonden. Het advies is voorts, hoewel summier, voldoende gemotiveerd. 2.5.    De voorzieningenrechter is terecht tot het oordeel gekomen dat het bezwaar dat betrekking heeft op de onafhankelijkheid van de bezwaarschriftencommissie, dat appellanten in hoger beroep hebben herhaald, niet kan slagen. 2.6.    Ook in hetgeen appellanten overigens naar voren hebben gebracht, onder meer over de liftschacht, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 2 juni 2006 ten onrechte op de in de uitspraak aangegeven gronden ongegrond heeft verklaard. 2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens    w.g. Ouwehand Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 224