Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3407

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702441/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de inrichting gelegen op het perceel Nesserlaan 2 en 3 en de Hanialaan te Pingjum (hierna: de inrichting) afgewezen.


Uitspraak

200702441/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de inrichting gelegen op het perceel Nesserlaan 2 en 3 en de Hanialaan te Pingjum (hierna: de inrichting) afgewezen. Bij besluit van 20 februari 2007, verzonden op 22 februari 2007, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 april 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 april 2007. Bij brief van 21 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door S. Eringa, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Aan het onderhavige geding ligt ten grondslag het verzoek van appellant van 11 juli 2006 om handhavend op te treden ten aanzien de inrichting.    Appellant heeft eerder op 14 juni 2004, op 11 augustus 2004 en op 24 februari 2006 verzoeken om handhaving ten aanzien van de inrichting ingediend. Verweerder heeft afwijzend op deze verzoeken beslist, omdat er, gelet op de door de drijver van de inrichting op 3 juni 2006 ingediende aanvraag om een revisievergunning, concreet uitzicht op legalisatie bestond. 2.2.    Verweerder heeft bij het primaire besluit van 1 augustus 2006 het verzoek van appellant afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de bestreden beslissing op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van appellant ten aanzien van zijn besluit van 1 augustus 2006 ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat in het verzoek van appellant van 11 juli 2006 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd die nopen tot het nemen van een ander besluit dan zijn eerdere besluiten op de verzoeken van appellant om handhavend op treden ten aanzien van de inrichting. 2.3.    Het verzoek van appellant van 11 juli 2006 ziet op beweerde overtredingen van de voor de inrichting geldende vergunning die op andere data hebben plaatsgevonden dan de beweerde overtredingen waar de verzoeken van 14 juni 2004, 11 augustus 2004 en 24 februari 2006 op zien. Reeds hierom gaat het naar het oordeel van de Afdeling om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan verweerder het verzoek van appellant van 11 juli 2006 inhoudelijk had moeten beoordelen en niet kon afwijzen met de enkele verwijzing naar zijn besluiten op de eerdere verzoeken van appellant om handhavend op te treden ten aanzien van de inrichting. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 2.4.    Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel van 20 februari 2007; III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan appellant toe te zenden; IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wûnseradiel tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Wûnseradiel aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V.    gelast dat de gemeente Wûnseradiel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat. w.g. Boll     w.g. Beurmanjer-de Lange Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 241-492.