Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3408

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700618/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar (thans: Nieuwkoop) het wijzigingsplan "Aarpark" vastgesteld.


Uitspraak

200700618/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar (thans: Nieuwkoop) het wijzigingsplan "Aarpark" vastgesteld. Bij besluit van 21 november 2006, kenmerk DRM/ARW/06/9875A, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Bij brief van 4 juli 2007 heeft verweerder een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden. Bij brief van 26 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop (hierna: het college) een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden. Bij brief van 6 augustus 2007 hebben appellanten een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2007, waar [3 van de appellanten], in persoon zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college, vertegenwoordigd door drs. A.J.R. Roosken, medewerker van Maatschap voor Ruimtelijke Ordening B.V., en drs. L.C. Lindeman, ambtenaar van de gemeente. Verweerder is, met kennisgeving, niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht. 2.2.    In het bestemmingsplan "Aardam" (hierna: het bestemmingsplan) dat op 29 augustus 2005 is vastgesteld door de gemeenteraad van Ter Aar, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een deel van de sportvelden aan de Hoogerheijdestraat te wijzigen ten behoeve van woningbouw. Met het voorliggende wijzigingsplan is op grond van artikel 11 van de WRO van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Het wijzigingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw evenwijdig aan de bestaande bebouwing aan de Hoogerheijdestraat. Het plan beoogt 50 woningen, bestaande uit 46 appartementen en 4 grondgebonden woningen, te realiseren. Appellanten, die in de woonwijk aangrenzend aan het plangebied wonen, richten zich in hun beroep tegen de door verweerder verleende goedkeuring. 2.3.        Appellanten stellen dat het voor hen verwarrend was dat het college naar een inspraakreactie heeft gevraagd en niet naar een zienswijze zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, sub c, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Voorts zijn appellanten van mening dat het college in strijd met artikel 2, tweede lid, sub d en e, heeft gehandeld nu het college zonder in overleg te treden met appellanten een volledig uitgewerkt plan voor het plangebied heeft gepresenteerd waar in het geheel niet meer van afgeweken kon worden. 2.4.        Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan past het college bij wijziging van het bestemmingsplan de procedure toe zoals beschreven in artikel 2, tweede lid, van de planvoorschriften.        Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan past het college, bij het voornemen tot wijziging van het bestemmingsplan krachtens deze voorschriften, de volgende procedure toe:        (a) het voornemen tot wijziging ligt met bijbehorende stukken, voor een ieder gedurende zes weken ter inzage bij de secretarie van de gemeente;        (b) het college geeft vooraf kennis van de terinzagelegging in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en verder op de gebruikelijke wijze;        (c) in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging hun zienswijzen omtrent het voornemen tot wijziging, bij het college naar voren kunnen brengen;        (d) indien zienswijzen naar voren zijn gebracht wordt het besluit tot wijziging nader met redenen omkleed;        (e) het college deelt deze met redenen omklede beslissing mee aan degenen die de zienswijzen naar voren hebben gebracht. 2.4.1.    In de publicatie van het ontwerpwijzigingsplan is vermeld dat in de periode van terinzagelegging een inspraakreactie kan worden ingediend bij het college. 2.5.        De Afdeling overweegt dat uit de publicatie voldoende duidelijk volgt dat appellanten hun mening omtrent het ontwerp van het wijzigingsplan naar voren konden brengen. Ook voor anderen moet dit voldoende duidelijk zijn geweest. De Afdeling is van oordeel dat appellanten door de omschrijving "inspraakreactie" in plaats van "zienswijze" niet in hun belangen zijn geschaad. In hetgeen appellanten verder naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college artikel 2, tweede lid, sub d en e, van de voorschriften van het bestemmingsplan niet in acht heeft genomen. 2.6.    Appellanten stellen voorts dat het wijzigingsplan in strijd is met de wijzigingsregels uit het bestemmingsplan, de doelstellingen in het rijksbeleid, zoals verwoord in de Nota Ruimte, en het streekplan. Met betrekking tot de strijd met de wijzigingsregels stellen appellanten dat verweerder geen goedkeuring aan het plan had kunnen verlenen nu dit in strijd is met artikel 26, eerste lid, onder C, sub c, e, f en g, van de voorschriften van het bestemmingsplan, waarin regels zijn opgenomen omtrent het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid, de benodigde waterberging, de parkeernormen, het aantal woningen en bouwlagen en de afstanden tussen de gevels. Volgens appellanten kon het college voorts niet volstaan met de beoordeling van de enkele vraag hoe de woningontwikkeling vorm diende te krijgen, maar moest het college ook beoordelen of de plannen niet in strijd zijn met de toepasselijke regelgeving. 2.7.    In zijn brief van 4 juli 2007 deelt verweerder mee dat hij zich, mede naar aanleiding van de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 22 maart 2007, zaak no. 200700618/2, op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, op het standpunt stelt dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsregels uit het bestemmingsplan. 2.8.    In zijn brief van 26 juli 2007 bestrijdt het college het standpunt van verweerder. Hij is van mening dat het wijzigingsplan wel voldoet aan de wijzigingsregels. Los daarvan heeft het college een ruimtelijke onderbouwing opgesteld die kan dienen als basis voor een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. 2.9.    Ingevolge artikel 26, eerste lid, onder C, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan kan het college, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO, het bestemmingsplan wijzigen en uitwerken voor nader op de plankaart aangeduide wijzigingsgebieden of delen daarvan, mits voor zover in dit kader van belang; (f) de parkeernormen van het ASVV/CROW worden gehanteerd; (g) en met inachtneming van de volgende bepalingen voor zover van belang: 2. voor wijzigingsgebied 2 (T.A.V.V.): ten behoeve van een functiewijziging naar wonen kunnen de in wijzigingsgebied 2 voorkomende bestemmingen worden gewijzigd in de bestemmingen "Wonen, categorie I -WI-", "Wonen categorie II -WII-", "Wonen categorie III -WIII-", "Wonen categorie IV -WIV-", "Groen", "Verkeer" en "Water", mits onder meer: - het bestaande aantal parkeerplaatsen van de sportverenigingen wordt gehandhaafd; - voor de nieuwe woningen een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning wordt gehanteerd. 2.9.1.    Het plangebied is op de plankaart van het bestemmingsplan aangewezen als wijzigingsgebied 2. 2.10.        De Afdeling overweegt dat uit de wijzigingsregels van het bestemmingsplan in samenhang met het aantal woningen dat mogelijk wordt gemaakt, volgt dat bij een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per voorziene woning, 75 parkeerplaatsen ten behoeve van de woningbouw in het voorliggende plan dienen te worden gerealiseerd. Daarnaast dient het bestaande aantal parkeerplaatsen voor de sportverenigingen aan de Hoogerheijdestraat te worden gehandhaafd. Niet in geschil is dat het parkeerterrein voor de sportvelden thans voorziet in 102 parkeerplaatsen. Op grondslag van de in acht te nemen wijzigingsvoorwaarden dient derhalve in totaal te worden voorzien in 177 parkeerplaatsen. Nu ten behoeve van het plan ruimte is gereserveerd voor 129 parkeerplaatsen binnen het plangebied en het aangrenzende parkeerterrein bij de sportvelden, moet worden geoordeeld dat het plan in strijd is met de in rechtsoverweging 2.9. vermelde wijzigingsregels van het bestemmingsplan. In hetgeen het college heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. 2.10.1.    Gelet op het vorenstaande is het plan in strijd met artikel 11, eerste lid, van de WRO. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is reeds om deze reden gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige bezwaren behoeven gelet hierop geen bespreking. 2.10.2.    Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plan. 2.11.        Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten te worden veroordeeld. Daarbij overweegt de Afdeling dat uitgangspunt is dat alleen één van de gezamenlijk procederende appellanten voor een vergoeding van gemaakte proceskosten in aanmerking kan komen. Niet is gebleken van omstandigheden die aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. Voorts zijn de kosten voor bij de gemeente opgevraagde stukken geen kosten die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 21 november 2006, kenmerk DRM/ARW/06/9875A; III.    onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "Aarpark"; IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder II. vermelde besluit; V.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 225,87 (zegge: tweehonderdvijfentwintig euro en zevenentachtig cent); het dient door de provincie Zuid-Holland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting    w.g. Bechinka Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 371-559.