Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3409

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606538/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 november 2005 heeft de gemeenteraad van Amstelveen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 november 2005, het bestemmingsplan "1e Herziening Bestemmingsplan N201" vastgesteld.


Uitspraak

200606538/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], 3.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Tica Aalsmeer B.V.", gevestigd te Uithoorn, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 november 2005 heeft de gemeenteraad van Amstelveen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 november 2005, het bestemmingsplan "1e Herziening Bestemmingsplan N201" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 juli 2006, kenmerk 2006-3659, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bij brieven van 4 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2006, en Tica Aalsmeer B.V. bij brief van 6 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 2 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 3 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 februari 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2007, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], Tica Alsmeer B.V., vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing, advocaat te Amsterdam, en [voorzitter], verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam en bijgestaan door ing. R.S. Verbeek, werkzaam bij de provincie, en H.T. Kok, project-manager, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. C.W.M.J. Priems, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Desgevraagd heeft verweerder bij brief van 21 juni 2007 een nader stuk ingediend. Bij brief van 28 juni 2007 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hierop gereageerd. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden. Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is een nadere zitting achterwege gebleven. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Het bestemmingsplan 2.3.    Het bestemmingsplan betreft een herziening van het bestemmingsplan "N201" en heeft betrekking op het tracé van de omgelegde N201 voor zover dat is gelegen op het grondgebied van de gemeente Amstelveen. Met deze herziening wil de gemeente het bestemmingsplan "N201", dat door de gemeenteraad werd vastgesteld op 12 maart 2003, op onderdelen repareren, voor zover goedkeuring aan onderdelen van het plan is onthouden. Voor het tracé is in het plan de bestemming "Verkeersdoeleinden" opgenomen. Het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] 2.4.    [appellant sub 2] en [appellant sub 1] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)", grenzend aan hun percelen aan de Zijdelweg. Appellanten vrezen dat het realiseren van de gelijkvloerse kruising van de Zijdelweg en de nieuwe N201 nadelige gevolgen zal hebben voor hun woon- en leefklimaat, aangezien door de verkeerstoename de luchtkwaliteit ter plaatse zal verslechteren. Tevens menen zij dat de beoogde op- en afritten ter plaatse van het naast hun perceel gelegen benzinestation licht- en geluidhinder in hun woningen met zich zal brengen. Ten slotte betogen appellanten dat door de geplande middenberm in de Zijdelweg de toegankelijkheid van hun perceel, alsmede het aan de overzijde van die weg gelegen perceel wordt beperkt. Appellanten menen dat verweerder hiermee rekening had moeten houden en voorzieningen had moeten treffen om het oversteken van de Zijdelweg ter plaatse van hun perceel mogelijk te laten. Het standpunt van verweerder 2.5.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het goedgekeurd. Vaststelling van de feiten 2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.6.1.    De percelen van appellanten liggen aan de Zijdelweg, in de nabijheid van waar het tracé van de omgelegde N201 de Zijdelweg zal kruisen. De percelen van appellanten liggen buiten het plangebied. Ten zuiden van het perceel van appellanten is een brandstofverkooppunt gelegen. De afstand van de percelen tot het brandstofverkooppunt bedraagt ongeveer 80 meter. De woning van [appellant sub 2] is het dichtst gelegen bij de beoogde ontsluiting van het brandstofverkooppunt. De afstand van zijn woning tot de ontsluitingsweg bedraagt ongeveer 30 meter. 2.6.2.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005), nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht.    Ingevolge artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005, kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert. 2.6.3.    Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het Blk 2005 gelden voor stikstofdioxide (NO2) de volgende grenswaarden: a. 200 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en b. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010. 2.6.4.    Ingevolge artikel 20 van het Blk 2005 gelden voor zwevende deeltjes (PM10) de volgende grenswaarden: a. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie; b. 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden. 2.6.5.    Het tracé van de omgelegde N201 in de gemeente Amstelveen maakt onderdeel uit van het Masterplan N201+ dat voorziet in de verlegging van de N201 vanaf de rijksweg A4 tot voorbij de Amstelhoek. In opdracht van verweerder heeft TNO onderzoek gedaan naar de gevolgen van het Masterplan N201+ voor de luchtkwaliteit. Het door TNO bepaalde studiegebied betreft het gebied van de gemeente Haarlemmermeer tot en met Amstelhoek, langs de A4, de A9, de N201 en belangrijke wegen uit het onderliggende wegennet rond de gemeente Aalsmeer en Uithoorn en heeft een breedte van 1000 meter aan weerszijden van die wegen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het rapport "Effectbeoordeling (luchtkwaliteit) Masterplan N201+ en saldobenadering" van 10 augustus 2005 (hierna: het TNO-rapport). De in het onderzoek beschouwde alternatieven zijn de situatie in 2002, de autonome ontwikkeling (2010 en 2020) en de realisering van het Masterplan N201+ (2010 en 2020). 2.6.6.    In het TNO-rapport wordt geconcludeerd dat na uitvoering van het Masterplan N201+ het aantal adressen waar de grenswaarde voor vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes wordt overschreden afneemt met 12 ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Voor de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide is dit aantal 15.    Anderzijds neemt volgens het rapport de oppervlakte van het grondgebied waar de twee maatgevende grenswaarden worden overschreden toe met respectievelijk 6% voor zwevende deeltjes en 11% voor stikstofdioxide. Dit komt met name door het langere traject van de omgelegde N201. Langs de bestaande N201 wordt de grenswaarde voor jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide buiten het asfalt niet meer overschreden. Bij brief van 7 augustus 2006 heeft TNO de resultaten zoals beschreven in het TNO-rapport nader toegelicht. Hieruit blijkt dat ter plaatse van de 12 extra adressen waar de maatgevende grenswaarde voor zwevende deeltjes niet meer wordt overschreden de concentratie afneemt met 2 microgram per m3. Voor de 15 extra adressen waar de maatgevende grenswaarde voor stikstofdioxide niet meer wordt overschreden neemt de concentratie af met 5 microgram per m3. 2.6.7.    In het rapport "Herberekening luchtkwaliteit Masterplan N201+ met Referentiescenario" van juli 2006 heeft TNO de gevolgen op de luchtkwaliteit van het Masterplan N201+ herberekend. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide en de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes zowel in de autonome ontwikkeling als na uitvoering van het Masterplan N201+ niet wordt overschreden.    In het rapport wordt verder geconcludeerd dat na uitvoering van het Masterplan N201+ de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide binnen de bebouwde kom van de gemeenten Aalsmeer, Uithoorn en De Ronde Venen langs de bestaande N201 buiten het asfalt niet worden overschreden. Het aantal adressen waar de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide in 2010 wordt overschreden is 59% lager dan in de autonome situatie. Voor zwevende deeltjes is berekend dat in 2010 en 2020 zowel in de autonome situatie als na uitvoering van het Masterplan N201+ in het studiegebied de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes nergens wordt overschreden. In het TNO-rapport staat voorts dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide na uitvoering van het Masterplan N201+ buiten het asfalt tot maximaal 5 meter wordt overschreden. Uit het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat het gebied langs de nieuwe N201 waar overschrijding plaatsvindt ten gevolge van de verwezenlijking van het plan ten opzichte van de autonome situatie, toeneemt met 7 hectare. Volgens TNO wordt de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide na uitvoering van het Masterplan N201+ bij nul adressen overschreden.    Uit het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat de concentratie stikstofdioxide langs de huidige N201 ter plaatse van de kernen Aalsmeer, Uithoorn en De Ronde Venen na verwezenlijking van de omleidingsweg N201 maximaal 5 microgram per m3 lager is dan de concentratie stikstofdioxide in de autonome ontwikkeling op die plaatsen.   2.6.8.    In het deskundigenbericht wordt gesteld dat in het luchtkwaliteitsonderzoek is uitgegaan van een toename van de te verwachten verkeersintensiteit op de Zijdelweg van ongeveer 15.000 motorvoertuigen per etmaal (mtv/etm) in 2002, naar ongeveer 20.200 mvt/etm in 2020, na realisering van het plan. Volgens het deskundigenbericht bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de berekende verkeersintensiteiten. Voorts wordt in het deskundigenbericht opgemerkt dat een verkeersintensiteit van ongeveer 20200 mtv/etm in 2020 op de Zijdelweg weliswaar omvangrijk is, doch niet zonder meer als onaanvaardbaar behoeft te worden aangemerkt. Het wegprofiel is volgens het deskundigenrapport in zoverre voldoende geschikt om een dergelijke verkeersintensiteit te verwerken. 2.6.9.    In de TNO-rapporten is geen rekening gehouden met het Regionaal Actieplan N201+ 2005. Dit betreft een bundeling van gemeentelijke actieplannen luchtkwaliteit die zijn vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten. Evenmin is rekening gehouden met het zogenaamde september-pakket van het Rijk, noch met het Provinciaal Actieplan luchtkwaliteit 2005, op 23 augustus 2005 vastgesteld door verweerder, en het luchtkwaliteitsplan van de gemeente Amstelveen van 7 juli 2005. 2.6.10.    In het deskundigenbericht is ten aanzien van de toegankelijkheid van de percelen van appellanten vermeld dat ter plaatse van die percelen het wegprofiel van de Zijdelweg zal worden verbreed. Deze verbreding is met name gerelateerd aan de inpassing van de voorsorteerstroken op de Zijdelweg en behelst in zoverre geen verbreding van de rijbaan, dan wel een toename van het aantal rijstroken op dit deel van de Zijdelweg. Ten aanzien van de middengeleiders wordt in het deskundigenbericht vermeld dat deze kennelijk ter plaatse van de inrit van appellanten zullen worden aangebracht, maar dat dit nog niet onherroepelijk is vastgelegd. 2.6.11.    Met betrekking tot geluidhinder is in opdracht van de provincie door DGMR Industrie Verkeer en Milieu B.V. akoestisch onderzoek verricht ten behoeve van de milieutoets voor de aanleg/wijziging van de provinciale weg N201 tussen Hoofddorp en Mijdrecht. In het rapport van DGMR gedateerd 9 juni 2005 is eveneens onderzocht of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder vanwege de fysieke wijziging van een deel van de Zijdelweg. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 2] in 2020 maximaal 61,7 dB(A) bedraagt op een waarneembare hoogte van 4,5 meter en bij toepassing van steenmastiekasfalt. Bij toepassing van een dunnere deklaag ligt de geluidbelasting op maximaal 59,7 dB(A). In de huidige situatie (2004) ligt de geluidbelasting blijkens het rapport op 63,1 dB(A). Volgens het deskundigenbericht wordt in het rapport van DGMR impliciet geconcludeerd dat noch van een onevenredige geluidbelasting, noch van een reconstructie als bedoeld in artikel 99 van de Wet geluidhinder sprake zal zijn. In het deskundigenbericht wordt ten aanzien van het rapport van DGMR geconstateerd dat daarin geen informatie is opgenomen over de specifieke gegevens ten aanzien van de nieuwe ontsluiting van het brandstofverkooppunt. Geconcludeerd wordt dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt in hoeverre en op welke wijze rekening is gehouden met de specifieke geluidbelasting op de gevel van de woning van appellant als gevolg van de nieuwe ontsluiting. 2.6.12.    Ten aanzien van het inschijnen van koplampen van afslaande auto’s vermeld het deskundigenrapport dat de nieuwe ontsluiting kan leiden tot lichthinder. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat de gemeente en verweerder reeds hebben aangegeven hiervoor, zo nodig, aanvullende maatregelen te zullen treffen. Het oordeel van de Afdeling 2.7.    Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat in de TNO-rapporten is uitgegaan van onjuiste of onvolledige verkeersgegevens. Gelet op het deskundigenbericht en de toelichting op het rapport die verweerder ter zitting heeft gegeven, is aannemelijk geworden dat met alle relevante ontwikkelingen in de regio rekening is gehouden. Voor zover appellanten betogen dat in de berekeningen de verwachte verkeerstoename alleen op de Zijdelweg is beschouwd, en niet verder richting Amstelveen op de Bovenkerkerweg, faalt dit betoog. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de genoemde verkeersintensiteiten betrekking hebben op het wegvak tussen de Randweg en de J.C. van Hattumweg, ter hoogte van de Bovenkerkerweg. Ten aanzien van het betoog van appellanten dat door de gekozen ongelijkvloerse kruising ter plaatse van de N201 met de Zijdelweg meer congestie zal optreden, overweegt de Afdeling dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat gelet op het ter zake uitgevoerde onderzoek het verkeer kan worden afgewikkeld binnen de cyclus van twee minuten van de verkeersregelinstallatie, zodat op het kruispunt derhalve geen congestie is te verwachten. Uit hetgeen appellanten hiertegen hebben aangevoerd blijkt niet dat het standpunt van verweerder onjuist is. Het betoog faalt derhalve. 2.7.1.    Uit het TNO-rapport "Herberekening luchtkwaliteit Masterplan N201+ met Referentiescenario" blijkt dat verwezenlijking van het plan niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide. Voorts wordt ook de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes en de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes na verwezenlijking van het plan niet overschreden. Ten aanzien van deze grenswaarden wordt dan ook voldaan aan artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005. 2.7.2.    Uit de resultaten van het luchtkwaliteitonderzoek volgt dat ten aanzien van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide niet wordt voldaan aan artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005. Tevens is niet in geschil dat niet wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005. Aan de orde is derhalve de vraag of is voldaan aan artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005. Of dat het geval is, moet worden beoordeeld aan de hand van de relevante factoren, waaronder in ieder geval de concentraties van de stoffen ter plaatse van de verslechtering en de verbetering, het gebied waarvoor een overschrijding is vastgesteld, het gebied waarop de verbetering betrekking heeft en het aantal blootgestelden dat door de verslechtering en verbetering wordt geraakt. 2.7.3.    Gelet op de uitkomsten van het luchtkwaliteitonderzoek moet het ervoor worden gehouden dat de verwezenlijking van het plan een overschrijding van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide met zich brengt op plaatsen waar deze grenswaarde in de autonome ontwikkeling niet wordt overschreden. Uit dit onderzoek blijkt voorts dat de concentratie stikstofdioxide langs de huidige N201 ter plaatse van de kernen van Aalsmeer, Uithoorn en De Ronde Venen na verwezenlijking van de met het plan mogelijk gemaakte omleidingsweg N201 lager is dan de concentratie stikstofdioxide in de autonome ontwikkeling op die plaatsen. Gelet op de huidige ligging van de N201 in de kernen van Aalsmeer, Uithoorn en De Ronde Venen wordt een groot aantal blootgestelden geraakt door deze afname van concentratie. De in het luchtkwaliteitonderzoek geconstateerde toename van de concentratie stikstofdioxide beperkt zich tot 5 meter van het asfalt van de beoogde N201 en is derhalve beperkt van aard. Nu voorts de toename van de concentratie stikstofdioxide tot een smalle strook langs de weg beperkt blijft, en aannemelijk is dat het aantal blootgestelden aan de verslechtering veel kleiner is dan het aantal blootgestelden dat profiteert van de verbetering, ook bezien binnen het plangebied, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005. Daarbij heeft verweerder mede van belang kunnen achten dat in de TNO-rapporten geen rekening is gehouden met de voorgenomen maatregelen in de verschillende luchtkwaliteitplannen ter verbetering van de luchtkwaliteit in de regio van de N201+ gemeenten. Uitvoering van deze maatregelen kan alleen maar tot een gunstiger uitkomst voor de luchtkwaliteit leiden. Ter plaatse van de woningen van appellanten zal er voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide blijkens het onderzoek in 2010 geen overschrijding van de grenswaarde meer plaatsvinden. Het betoog van appellanten faalt derhalve.     2.8.    Gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet tot ernstige geluidhinder zal leiden. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat uit de stukken blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van de zijgevel van de woning van [appellant sub 2] afneemt, zowel bij toepassing van steenmastiek asfalt als bij toepassing van dunne deklagen type 1. Hoewel geen akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden op de voorgevel van de woning van [appellant sub 2], terwijl deze dichter bij de Zijdelweg is gelegen dan de zijgevel van die woning, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nader akoestisch onderzoek niet nodig is. Daarbij is van belang dat verweerder vanwege het geluid afkomstig van de nieuwe N201, dat de geluidproductie afkomstig van het verkeer op de Zijdelweg overtreft, terecht de zijgevel van de betreffende woning maatgevend heeft geacht. Voor zover appellanten betogen dat zij geluidhinder vrezen als gevolg van de beoogde ontsluiting van het brandstofverkooppunt, overweegt de Afdeling dat deze ontsluiting buiten het onderhavige plangebied valt. Uit de stukken is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen bij besluit van 5 december 2006 vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft verleend ten behoeve van het realiseren van onder meer een ontsluitingsweg naar het brandstofverkooppunt. Vast staat dat appellanten daartegen geen bezwaar hebben gemaakt, en dat dit besluit inmiddels in rechte onaantastbaar is. Daargelaten het antwoord op de vraag of er een zodanige samenhang is tussen het onderhavige plandeel en de beoogde ontsluiting van het brandstofverkooppunt, dat de effecten van de ontsluiting zouden moeten worden betrokken bij de beoordeling van het onderhavige beroep, blijkt uit de stukken dat DGMR onderzoek heeft ingesteld naar de geluidseffecten van de omlegging van de N201. In dat verband, zo is toegelicht ter zitting, zijn ook de effecten van genoemde ontsluitingsweg beoordeeld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek, faalt ook dit betoog van appellanten. 2.9.    Niet aannemelijk is geworden dat het plandeel ernstige lichthinder met zich brengt. Voor zover appellanten lichthinder vrezen als gevolg van de ontsluiting van het brandstofverkooppunt overweegt de Afdeling dat - daargelaten of er zodanige samenhang is tussen het onderhavige plandeel en deze ontsluiting - de gemeenteraad en verweerder ter zitting hebben aangegeven dat eventuele lichthinder van het beperkte linksafslaand verkeer door het nemen van maatregelen kan worden voorkomen. Het betoog van appellanten slaagt niet. 2.10.    Voor zover appellanten betogen dat door de geplande middenberm in de Zijdelweg de toegankelijkheid van hun perceel, alsmede het aan de overzijde van die weg gelegen perceel wordt beperkt, overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad ter zitting nogmaals heeft toegezegd dat ter hoogte van hun percelen een doorsnede in de middenberm wordt gerealiseerd die het oversteken van landbouwvoertuigen tot de mogelijkheden zal laten behoren, zodat de toegankelijkheid van de percelen van appellanten gewaarborgd blijft. 2.11.    Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.    In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.    De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond. Het beroep van Tica Aalsmeer B.V. 2.12.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)", voor zover gelegen ter hoogte van de kruising met de Legmeerdijk. Daartoe voert appellante aan dat door het plan de aansluiting van de Randweg op de Legmeerdijk voor motorvoertuigen zal vervallen. Appellante vreest hierdoor schade te lijden, nu de bereikbaarheid van het bedrijf slechter wordt. Het standpunt van verweerder 2.13.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het goedgekeurd. Daarbij heeft verweerder aangevoerd dat de bereikbaarheid van het groothandelscentrum bovenregionaal niet zal afnemen. Het openhouden van de Randweg levert wat de aansluiting op de N201 betreft verkeerstechnisch een onwenselijke situatie op. Verder wijst hij erop dat de afsluiting slechts een effectieve omrijafstand van 2450 meter tot gevolg heeft. Vaststelling van de feiten 2.14.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.14.1.    Het bedrijf van appellante, een groothandelscentrum voor detaillisten in home-, gift- en gardenartikelen met een vloeroppervlakte van ruim 20.000 m2, ligt aan de Randweg, tegenover het plandeel waar de nieuwe N201 is beoogd. Het perceel van appellante valt geheel buiten het plangebied. 2.14.2.    Aan het plandeel ter plaatse van de huidige aansluiting van de Randweg op de Legmeerdijk is de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" toegekend. 2.14.3.    In het deskundigenbericht staat vermeld dat in de huidige situatie bewoners, bezoekers en werknemers van (agrarische) bedrijven en (woon)bebouwing gebruik kunnen maken van de route die loopt via de Randweg en de Legmeerdijk dan wel via de Poelweg en de huidige N201. De verkeersintensiteit en de samenstelling van het verkeer (zwaar en licht) liggen redelijk hoog. Deze ontsluitingsweg komt te vervallen vanwege de nabij gelegen ongelijkvloerse kruising van de nieuwe N201 en de Legmeerdijk. Het deskundigenbericht constateert dat de omrijafstand als gevolg van de afsluiting van de Randweg alleen van toepassing is voor bezoekers, werknemers en leveranciers die vanuit het noorden komen. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat het wegprofiel van de Poelweg de wijzigingen in de verkeersstromen niet in de weg staat. Het oordeel van de Afdeling 2.15.    Vast staat dat de omrijafstand door afsluiting van de Randweg voor bezoekers, werknemers en leveranciers die vanuit het noorden naar het bedrijf van appellante komen, zal toenemen. Gelet op het grote maatschappelijke belang van de aanleg van de weg, heeft verweerder echter in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de in het plan neergelegde ligging van het tracé van de nieuwe N201 ter hoogte van de Legmeerdijk en de daarmee gepaard gaande afsluiting van de Randweg op de Legmeerdijk, dan aan de door appellante gestelde belangen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een aansluiting van de Randweg op de Legmeerdijk niet past bij de doorgaande functie van de nieuwe N201 en in verkeerstechnisch opzicht tot een onwenselijke situatie leidt. Daarnaast blijkt uit de stukken dat de afstand per auto naar het bedrijf van appellante weliswaar groter wordt, maar niet zodanig groot dat verweerder daarom van goedkeuring had dienen af te zien. De bereikbaarheid voor het autoverkeer blijft gewaarborgd, zij het dat voor verkeer vanuit het noorden een extra omrijafstand van ongeveer drie kilometer moet worden afgelegd. 2.15.1.    Voor zover appellante betoogt dat de Poelweg de wijziging in de verkeersstromen niet aan kan, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het wegprofiel van de Poelweg aan de wijziging in de verkeerssituatie niet in de weg staat. In tegenstelling tot hetgeen appellante betoogt blijkt uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, dat de Poelweg geschikt is voor tweerichtingenverkeer. Het betoog van appellante faalt derhalve. 2.16.    Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.    In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.    Het beroep van Tica Aalsmeer B.V. is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.17.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Egmond, ambtenaar van Staat. w.g. Van Ettekoven     w.g. Egmond Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 426.