Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3417

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700212/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: het college) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast de zonder bouwvergunning geplaatste stacaravan en bijruimte te verwijderen en verwijderd te houden van het perceel [locatie].


Uitspraak

200700212/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1653 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 december 2006 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Raalte. 1.    Procesverloop Bij besluit van 1 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: het college) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast de zonder bouwvergunning geplaatste stacaravan en bijruimte te verwijderen en verwijderd te houden van het perceel [locatie]. Bij besluit van 12 juni 2006 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de begunstigingstermijn wordt verlengd en dat de dwangsom wordt vastgesteld per constatering van de overtreding per week of gedeelte van een week. Bij uitspraak van 11 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 31 januari 2007 en 15 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 5 april 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2007 waar het college, vertegenwoordigd door P.B.M. Droste, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 40, lid 1, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Appellante heeft de stacaravan en bijruimte gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning, zodat zij heeft gehandeld in strijd met voornoemd artikel. Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden. 2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.3.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Mariënheem De Veen 1996" rust op de gronden waarop de caravan en het bouwwerk zijn geplaatst, de bestemming "Woondoeleinden, categorie Wv2" en zijn deze gronden voorts aangeduid als "erf zonder bebouwing".    Ingevolge artikel 3.2.3, derde lid, van de planvoorschriften - voor zover thans relevant - mogen andere bouwwerken op gronden aangeduid als "erf zonder bebouwing" niet hoger zijn dan 1,00 meter. 2.4.    De rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het bouwplan in strijd is met artikel 3.2.3, derde lid, van de planvoorschriften nu er van moet worden uitgegaan dat de stacaravan en bijruimte hoger zijn dan één meter. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er is geen concreet zicht op legalisatie is. 2.5.    Anders dan appellante betoogt heeft de rechtbank haar oordeel afdoende gemotiveerd door te overwegen dat in de gestelde huisvestingsproblemen en in de beperkte financiële middelen van appellante geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien.        Ook in hetgeen appellant voor het overige naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank terecht niet zodanige bijzondere omstandigheden aanwezig geacht.     2.6.    Appellante betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat haar positie door het besluit op bezwaar is verslechterd ten opzichte van de positie die door het primaire besluit in het leven werd geroepen. 2.6.1.    Dit betoog faalt. Anders dan appellante stelt, is bij het primaire besluit een dwangsom per geconstateerde overtreding en niet per tijdseenheid opgelegd. Eerst bij het besluit op bezwaar is bepaald dat een dwangsom wordt verbeurd per tijdseenheid. Bij het besluit op bezwaar is eveneens de begunstigingstermijn verlengd tot 1 augustus 2006. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van een verslechtering van de positie van appellante geen sprake is. 2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Offers     w.g. Van Heusden Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 17-163-560.