Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3418

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700110/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij drie afzonderlijke besluiten van 15 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college) geweigerd aan appellanten bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf, waterbassin, bedrijfshal, olietank en twee warmtebuffertanks op het perceel, kadastraal bekend Oisterwijk sectie […], nummer […] te Oisterwijk (hierna: het perceel).


Uitspraak

200700110/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. 06/1951 van de rechtbank Breda van 28 november 2006 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk. 1.    Procesverloop Bij drie afzonderlijke besluiten van 15 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college) geweigerd aan appellanten bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een glastuinbouwbedrijf, waterbassin, bedrijfshal, olietank en twee warmtebuffertanks op het perceel, kadastraal bekend Oisterwijk sectie […], nummer […] te Oisterwijk (hierna: het perceel). Bij besluit van 1 maart 2006 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard, de besluiten van 15 februari herroepen en wederom geweigerd bouwvergunning te verlenen. Bij uitspraak van 28 november 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 7 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2007, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door ing. F. Beerens, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het college heeft de aanvraag geweigerd omdat het bouwplan in strijd is met de bestemming "Leidingen" van het bestemmingsplan "Buitengebied Oisterwijk" (hierna: het bestemmingsplan 1977) die volgens hem geldt op het perceel. 2.2.    In het bestemmingsplan 1977 zijn aan het perceel twee bestemmingen toegekend, te weten de bestemming "Primair agrarisch gebied" en de bestemming "Ondergrondse transportleiding".    Ingevolge paragraaf 10 van het bestemmingsplan 1977, voor zover thans van belang, zijn gronden op de kaart van het plan aangeduid als "Primair agrarisch gebied" bestemd voor agrarische productiedoeleinden.    Ingevolge paragraaf 42.2 van het bestemmingsplan 1977, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart als "Ondergrondse transportleiding" aangegeven gronden tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse transportleidingen. 2.3.    In het bestemmingsplan "Buitengebied Oisterwijk, deel Oisterwijk" (hierna: het bestemmingsplan), zijn aan het perceel twee bestemmingen toegekend, te weten de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" op plankaart 1 en de bestemming "Leidingen" (buisleidingenstrook) op plankaart 2.    Ingevolge paragraaf 9.2.1 van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, omvat plankaart 1 gebiedsbestemmingen en differentiaties.    Ingevolge paragraaf 9.2.2 van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, omvat plankaart 2 detailbestemmingen en medebestemmingen.    Ingevolge artikel 7 van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) is de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" een gebiedsbestemming.    Ingevolge artikel 21 van de planvoorschriften is de bestemming "Leidingen" een medebestemming.    Ingevolge artikel 21.2, gelezen in samenhang met artikel 21.1 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen op gronden binnen "buisleidingenstrook" uitsluitend gebouwen en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, worden gebouwd die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van die leidingen.    Ingevolge artikel 21.5.3 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 21.2 voor bebouwing binnen de buisleidingenstrook overeenkomstig de onderliggende, aan de betrokken gronden gegeven bestemming, indien en voor zover blijkt dat daartegen geen bezwaar bestaat, gelet op de aanwezigheid van de "Hoofdverbinding voor buisleidingen".    Ingevolge paragraaf 2 van het bestemmingsplan (hiërarchie van de plankaarten), voor zover thans van belang, geldt, waar een bestemming zoals aangegeven op plankaart 1 samenvalt met een bestemming op plankaart 2, alleen het bepaalde ten aanzien van de bestemming op plankaart 2, behoudens voor zover het een medebestemming betreft. 2.4.    Bij haar uitspraak van 23 januari 2002, in zaak no. 199903904/1, heeft de Afdeling goedkeuring onthouden aan het tot het bestemmingsplan behorende plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" zoals nader aangegeven op de bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart 2. Deze kaart is bij het bestemmingsplan geduid als plankaart 1. 2.5.    Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Afdeling ook aan de medebestemming "Leidingen" goedkeuring heeft onthouden. Volgens appellanten volgt uit de uitspraak van 23 januari 2002 slechts dat aan de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" goedkeuring is onthouden. 2.5.1.    Het betoog van appellanten slaagt. De bij de uitspraak van 23 januari 2002 gegeven beslissing -voor zover van belang- strekt niet verder dan dat daarbij goedkeuring is onthouden aan de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" zoals aangegeven op plankaart 1. Weliswaar is daarbij goedkeuring onthouden aan het plandeel waarop de aanvraag ziet, maar die beslissing omvat niet de onthouding van goedkeuring aan de kaart die bij het bestemmingsplan als plankaart 2 is geduid, waarop aan het perceel de medebestemming "Leidingen" is toegekend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, mede gelet op paragraaf 2 van het bestemmingsplan, tussen beide bestemmingen geen hiërarchie van betekenis bestaat. Gelet op artikel 7, gelezen in samenhang met artikel 21 van de planvoorschriften, en op de aard van de daarin te onderscheiden bestemmingen, kan een aanvraag om bouwvergunning ook los van de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" aan de medebestemming "Leidingen" worden getoetst. Het door het college ingenomen standpunt dat bij de uitleg die aldus wordt gegeven aan de uitspraak van 23 januari 2002 verlening van vrijstelling met toepassing van artikel 21.5.3 van de planvoorschriften niet mogelijk is, omdat het verwijst naar de aan de betrokken gronden gegeven bestemming, waarmee wordt bedoeld de in het bestemmingsplan aan de gronden gegeven bestemming, in dit geval "Agrarisch gebied met landschapswaarden", wordt mede hierom niet gedeeld. Daarbij komt dat artikel 21.5.3 van de planvoorschriften alleen de bevoegdheid betreft om vrijstelling te verlenen van het verbod om te bouwen binnen de zogeheten buisleidingenstrook, en derhalve niet van de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden". Of wordt gebouwd ten behoeve van die bestemming of ten behoeve de bestemming "Primair agrarisch gebied" is in zoverre niet relevant. Voor de onderliggende, aan de betrokken gronden gegeven bestemming als bedoeld in artikel 21.5.3 van de planvoorschriften kan dan ook zonder bezwaar de bestemming "Primair agrarisch gebied" als bedoeld in het bestemmingsplan 1977 worden gelezen. De door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overweging dat de rechtszekerheid meebrengt dat slechts het bestemmingsplan 1977 het planologische toetsingskader vormt en dat daarmee niet verenigbaar is dat tegelijkertijd de medebestemming "Leidingen" van het bestemmingsplan blijft gelden, wordt, gelet op het vorenoverwogene, evenmin gedeeld. Derhalve heeft de rechtbank niet onderkend dat het college op de aanvraag om bouwvergunning ten onrechte alleen het bestemmingsplan 1977 van toepassing heeft geacht. 2.6.    Gelet hierop kan bespreking van hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd achterwege blijven. 2.7.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 1 maart 2006 van het college gegrond verklaren. Dit besluit komt, gelet op het vorenoverwogene, eveneens voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 2.8.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 november 2006 in zaak no. 06/1951; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk van 1 maart 2006, kenmerk 2005/1785; V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1326,30 (zegge: eenduizenddriehonderdenzesentwintig euro en dertig cent), waarvan € 1288,00 (zegge: eenduizendtweehonderdachtentachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oisterwijk aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de gemeente Oisterwijk aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 560,00 (zegge: vijfhonderdenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat. w.g. Slump     w.g. Huijben Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 313-552.