Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3419

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700087/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) de beslissing omtrent aanvraag om bouwvergunning voor de bouw van een dubbele garage en tuinkamer op het perceel [locatie] te Weert (hierna: het perceel) aangehouden.


Uitspraak

200700087/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Weert, tegen de uitspraak in zaak no. 06/1180 van de rechtbank Roermond van 15 december 2006 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Weert. 1.    Procesverloop Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) de beslissing omtrent aanvraag om bouwvergunning voor de bouw van een dubbele garage en tuinkamer op het perceel [locatie] te Weert (hierna: het perceel) aangehouden. Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 9 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2007, waar appellant, in persoon, en P.A.P.J. Hecker, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Op het perceel ligt een herenhuis met een aanbouw. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een tuinkamer en dubbele garage aan die aanbouw, met de garage schuin achter het herenhuis en aanbouw. 2.2.    Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Woningwet houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien voor het bouwwerk een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 is vereist.    Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen. 2.3.    Bij besluit van 19 juli 1967 is het huis op het perceel als beschermd monument aangewezen. De bij die aanwijzing opgenomen redengevende omschrijving luidt: "Voormalige rectorij. Groot bakstenen herenhuis met zadeldak. Rechtafgedekte voorgevel met segmentboogingang en vensters en ankers ± A 1782." 2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning ten onrechte heeft aangehouden omdat voor het bouwplan geen monumentvergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet is vereist. Volgens appellanten is het bouwplan gelegen aan een niet-monumentale aanbouw. 2.4.1.    Uit de aanwijzing en de daarbij behorende redengevende omschrijving volgt dat alleen het herenhuis als beschermd monument is aangewezen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ten tijde van de vaststelling van die omschrijving de aanbouw, zij het in andere vorm, wel bestond, doch uitdrukkelijk niet is omschreven. Een latere verbouwing van die aanbouw, waarvoor geen monumentenvergunning is verleend, vormde evenmin aanleiding de aanwijzing en/of redengevende omschrijving aan te passen. Voorts is de bestaande aanbouw niet dusdanig met het herenhuis verbonden, dat het in bouwkundige zin daarmee moet worden vereenzelvigd.    Gelet op het vorenoverwogene is slechts het herenhuis aan te merken als beschermd monument als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 en komt de reeds bestaande aanbouw geen bescherming toe ingevolge die bepaling. Nu het bouwplan is voorzien aan de bestaande aanbouw en niet aan het herenhuis, is voor het bouwplan dan ook geen monumentenvergunning als bedoeld in voormeld artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, vereist. Het als herenhuis aan te merken monument wordt immers niet in enig opzicht gewijzigd, noch daardoor verstoord. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Aldus is zij ten onrechte niet tot het oordeel gekomen dat het college de aanvraag om bouwvergunning, gelet op artikel 54, eerste lid, van de Woningwet ten onrechte heeft aangehouden. 2.5.    Gelet op het voorgaande kan bespreking van hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd achterwege blijven. 2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 23 mei 2006 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking, wegens strijd met artikel 54, eerste lid, van de Woningwet. De Afdeling verklaart, gelet op het vorenoverwogene, de bezwaren tegen het besluit van 14 februari 2006 gegrond en herroept dit besluit. 2.7.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 december 2006 in zaak no. 06/1180; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert van 23 mei 2006, kenmerk 10MB/2005/16346; V.    verklaart het tegen het besluit van 14 februari 2006, kenmerk 1MB/2005/16346, ingestelde bezwaar gegrond; VI.    herroept dat besluit voor zover daarbij de aanvraag om bouwvergunning van appellant is aangehouden; VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weert tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 49,90 (zegge: negenenveertig euro en negentig cent); het dient door gemeente Weert aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VIII.    gelast dat gemeente Weert aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Huijben Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 313-552.