Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3422

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607807/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 december 2001 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo het bestemmingsplan "Groningen Airport Eelde voorterrein" (hierna: het plan) vastgesteld.


Uitspraak

200607807/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Drenthe, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 18 december 2001 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo het bestemmingsplan "Groningen Airport Eelde voorterrein" (hierna: het plan) vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 juli 2002, kenmerk 6.1/2002000361, beslist over de goedkeuring van het plan. De Afdeling heeft het besluit van 2 juli 2002 bij uitspraak van 22 oktober 2003, zaak no. 200205094/1, gedeeltelijk vernietigd. Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 juli 2006, kenmerk RW/2006010205, voor zover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 17 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Tynaarlo, verweerder en appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2007, waar appellanten, van wie [gemachtigden] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door G. Folmer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Tynaarlo, vertegenwoordigd door J.E. Ploeger, ambtenaar van de gemeente, en de naamloze vennootschap "Groningen Airport Eelde N.V." (hierna: Groningen Airport Eelde N.V.), vertegenwoordigd door M.A. Stutterheim als partij gehoord. Ter zitting is verder het woord gevoerd door W.L. Jonker-ter Veld namens de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid "IVN, Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Eelde-Paterswolde". 2.    Overwegingen 2.1.    Het plan voorziet in een planologische regeling voor het bestaande gebruik en de toekomstige ontwikkelingen op het voorterrein van het vliegveld Groningen Airport Eelde. Bij uitspraak van 22 oktober 2003, in zaak no. 200205094/1, heeft de Afdeling het besluit van 2 juli 2002 vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Luchthaven en luchthavenverbonden bedrijvigheid" op het perceel, kadastraal bekend als D 2905 (hierna: het perceel D2905), wegens onvoldoende onderzoek naar de archeologische waarden. Bij besluit van 11 juli 2006 heeft verweerder opnieuw goedkeuring aan het plandeel verleend. Appellanten richten zich in beroep tegen dit besluit tot goedkeuring. 2.2.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.3.    Appellanten hebben als formeel bezwaar aangevoerd dat het besluit van 11 juli 2006 ten onrechte niet binnen twee weken ter inzage is gelegd. 2.3.1.    Het bezwaar heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor vernietiging van het bestreden besluit. 2.4.    Appellanten stellen dat verweerder heeft miskend dat in de procedure tot vaststelling van het plan fouten zijn gemaakt ten aanzien van perceel D2905. Zij voeren aan dat de kennisgeving van het voorontwerp van het bestemmingsplan misleidend is geweest over het perceel D2905, waardoor zij niet bij de inspraak aanwezig zijn geweest. Vanwege deze misleidende en onjuiste informatie ten aanzien van het perceel D2905 en omdat slechts een samenvatting van de zienswijzen tegen het plandeel is gegeven, is de gemeenteraad onvoldoende voorgelicht en is de besluitvorming in de gemeenteraad onzorgvuldig geweest. 2.4.1.    Ingevolge artikel 6a van de WRO, zoals deze ten tijde van de inspraak luidde, worden ingezetenen en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke personen en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken op de wijze zoals voorzien in de vastgestelde inspraakverordening.    De gemeenteraad van Zuidlaren (thans: gemeente Tynaarlo) heeft een dergelijke verordening vastgesteld, waarin een regeling is getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van de verordening.    Niet gebleken is dat appellanten van deze regeling ten aanzien van de inspraak over het voorliggende plan gebruik hebben gemaakt. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding op de bezwaren van appellanten ter zake van de inspraak verder in te gaan. 2.4.2.    De zienswijzen van appellanten zijn in het besluit tot vaststelling van het plan samengevat weergegeven en van een reactie voorzien. Het geven van een samenvatting van de zienswijzen en de verwijzing naar de reactie op andere ingediende zienswijzen leidt er in zoverre niet toe dat het besluit tot vaststelling van het plan onzorgvuldig is voorbereid. Voorts bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan, mede nu de gemeenteraad zelf zijn mening kon baseren op de plantoelichting en de daarbij behorende stukken, onzorgvuldig is genomen. Het betoog slaagt niet. 2.5.    Appellanten voeren aan dat verweerder heeft miskend dat er geen behoefte is aan een nieuw cargoterrein, gezien de bescheiden hoeveelheid vrachtverkeer, het feit dat niet duidelijk is of de baanverlenging doorgaat en de gebouwen van het KLM luchtvaartterrein en de andere leegstaande gebouwen op het voorterrein kunnen worden gebruikt voor het beoogde doel. Appellanten stellen dat zich ten onrechte transportbedrijven op het cargoterrein mogen vestigen, omdat deze bedrijven niet functioneel afhankelijk zijn van de luchthaven waardoor onder meer in strijd met het Provinciaal Omgevingsplan II van de provincie Drenthe wordt gehandeld. 2.5.1.    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de economische ontwikkeling van het noorden de functie van de regionale luchthaven Eelde van groot belang is. Volgens verweerder is de aanwezigheid van het luchtvaartterrein een vestigingsfactor voor bedrijvigheid in Noord-Nederland in het algemeen en in de kernzone Groningen-Assen in het bijzonder. Bij het luchtvaartterrein wordt uitsluitend ruimte geboden aan activiteiten die aan de luchthaven zijn verbonden, waaronder zakelijke dienstverlening alsmede transport en distributie, aldus verweerder. 2.5.2.    Bij besluit van 15 mei 2001 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, met toepassing van artikel 27, gelezen in samenhang met artikel 24, van de Luchtvaartwet het besluit van 1 oktober 1959, no. TW/14962, waarbij het luchtvaartterrein Eelde is aangewezen, gewijzigd (hierna: het A-besluit).    Bij uitspraak van 3 december 2003, zaak no. 200205524/1, heeft de Afdeling de tegen de beslissing op bezwaar inzake het A-besluit ingestelde beroepen gedeeltelijk gegrond verklaard.    Bij besluit van 14 maart 2006, no. HDJZ/LUV/2006-226, is opnieuw beslist op de bezwaren.    Hiertegen is opnieuw beroep ingesteld, waarop nog geen uitspraak is gedaan.    Het A-besluit voorziet in een wijziging van het Aanwijzingsbesluit met betrekking tot het luchtvaartterrein Eelde van 1 oktober 1959 (Stcrt. 1959, 198). Bij dit besluit is het terrein aangewezen als luchtvaartterrein met kadastrale gegevens ten behoeve van het openbaar luchtverkeer met burgerlijke vliegtuigen en zweefvliegtuigen, en oefen- en proefvluchten met burgerlijke vliegtuigen en zweefvliegtuigen. Het A-besluit is genomen in vervolg op het verzoek van de exploitant om een verlenging van baan 23-05 van 1.800 naar 2.500 meter. 2.5.3.    In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat dat met het plan is geanticipeerd op toekomstige ontwikkelingen, zoals de verlenging van de (hoofd)start- en landingsbaan. In paragraaf 3.4 van de plantoelichting staat dat door de verlenging van de baan het aantal vrachtvluchten zal toenemen. Volgens hoofdstuk 4 van de plantoelichting is de visie van Groningen Airport Eelde ten aanzien van de luchthaven Eelde om de positie als nationaal opleidingscentrum voor verkeersvlieger te versterken en de positie als infrastructurele voorwaarde voor de verbetering van de regionale economische situatie te versterken, door onder meer de uitbouw van de lijndiensten met de daarmee samenhangende luchtvrachten, de uitbouw van zakencharters en vakantiecharters, het vergroten van het aandeel luchtvracht en door het genereren van inkomsten uit vastgoedontwikkeling door de uitgifte van bedrijfskavels. Als grote lijn met betrekking tot Groningen Airport Eelde is getracht de van de luchthaven afgeleide functies een positieve invloed te laten uitoefenen op de continuïteit van het luchthavenbedrijf.    In de regiovisie "Groningen-Assen 2030" staat met betrekking tot het vliegveld dat de luchthaven onderdeel uitmaakt van het internationale economische en logistieke netwerk en dat wordt gestreefd naar verbetering van vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en kantoren rond het vliegveld.    Het beleid van de gemeente is erop gericht de werkgelegenheid te stimuleren en het Structuurplan "Eelde" uit 1996 is erop gericht ruimte te bieden aan de luchthaven.    In het Provinciaal Omgevingsplan II van de provincie Drenthe, vastgesteld op 7 juli 2004 (hierna: POP II), staat dat bij het luchthaventerrein Eelde uitsluitend ruimte wordt geboden aan activiteiten die aan de luchthaven zijn verbonden, waaronder zakelijke dienstverlening, met een architectuur die recht doet aan de representativiteit van de locatie. 2.5.4.    Het perceel D2905 is op de plankaart aangewezen voor "luchthaven en luchthavenverbonden bedrijvigheid". Ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften zijn de gronden die met luchthaven en luchthavenverbonden bedrijvigheid zijn aangegeven onder meer bestemd voor transport en distributie. Uit de plantoelichting blijkt dat perceel D2905 is bedoeld als cargoterrein. 2.5.5.    Met betrekking tot de hoeveelheid vrachtverkeer en de onduidelijkheid omtrent de baanverlenging overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad naar aanleiding van de besluiten inzake de verlenging van de startbaan onder meer heeft beoogd om een planologische regeling te treffen met het oog op de verwachte toekomstige ontwikkelingen en activiteiten als gevolg van de verlenging van de startbaan, waaronder de geprognosticeerde toename van het vrachtverkeer. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit lag de mogelijkheid dat de baanverlenging zou kunnen worden gerealiseerd open, ook al was hierover nog niet definitief uitsluitsel gegeven. Daarmee was ook niet uitgesloten dat de hoeveelheid luchtvracht zou gaan toenemen, zodat verweerder in redelijkheid op die titel geen aanleiding heeft hoeven te zien goedkeuring aan het plandeel te onthouden.    Groningen Airport Eelde N.V. heeft ter zitting gesteld dat in verband met de veiligheid, functionaliteit en ruimtelijke indeling een strikte scheiding is gehanteerd tussen vrachtafhandeling, passagiersafhandeling, vastgoedontwikkeling voor met name kantoren en handel, platformgebonden en niet-platformgebonden activiteiten. Volgens Groningen Airport Eelde N.V. is het perceel D2905 nodig in verband met de herschikking op het voorterrein aan de hand van deze scheiding en zijn de andere leegstaande gebouwen vanwege deze scheiding en de gebouwen van de KLM-luchtvaartschool vanwege hun ligging ten opzichte van het platform ongeschikt voor gebruik voor transport en distributie. Appellanten hebben de ongeschiktheid van de locatie van deze school noch de functionele en ruimtelijke indeling van het voorterrein bestreden.    Onder deze omstandigheden en mede in aanmerking genomen het provinciale, regionale en gemeentelijke beleid, de regiovisie "Groningen-Assen 2030" en de plantoelichting ter zake van de ontwikkeling van de luchthaven, de economische ontwikkeling van de regio en de stimulering van de werkgelegenheid, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat perceel D2905 nodig is voor luchthavenverbonden bedrijvigheid. 2.5.6.    In haar uitspraak van 22 oktober 2003 heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder het standpunt heeft kunnen innemen dat met de bestemming "Luchthaven en luchthavenverbonden activiteiten" transport- en distributiebedrijven die niet functioneel afhankelijk zijn van de luchthaven worden uitgesloten. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat transport- en distributiebedrijven functioneel afhankelijk zijn van de luchthaven, indien 50% of meer van de transport- of distributieactiviteiten van deze bedrijven bestaat uit het over de weg vervoeren en distribueren van luchtvracht, zijnde vracht die door de lucht wordt aan- en/of afgevoerd. De gemeenteraad heeft ter zitting bevestigd dat onder luchthavenverbonden bedrijvigheid moet worden verstaan bedrijven waarvoor een ligging in de directe omgeving van de luchthaven van doorslaggevende betekenis is. In dit licht en tegen de achtergrond van het POP II moet artikel 3 van de planvoorschriften zo worden uitgelegd dat transport- en distributiebedrijven kunnen worden aangemerkt als luchthavenverbonden bedrijvigheid en deze bedrijven zich alleen op de gronden bij de luchthaven mogen vestigen, voor zover een substantieel deel van de transport- en distributieactiviteiten van deze bedrijven bestaat uit het vervoeren en distribueren van vracht die door de lucht wordt aan- en/of afgevoerd. De beroepsgrond slaagt niet. 2.6.    Appellanten stellen dat verweerder heeft miskend dat de archeologische waarden in perceel D2905 worden aangetast en dat het archeologisch onderzoek niet in een gebied op het perceel D2905 is uitgevoerd met een hoge verwachtingswaarde. 2.6.1.    Verweerder heeft op basis van twee archeologische onderzoeken van 22 augustus 2003 en 17 februari 2006 geoordeeld dat nader archeologisch onderzoek niet nodig is en dat voorschriften ter bescherming van de archeologische waarden niet noodzakelijk zijn. 2.6.2.    Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling is onder meer op het perceel D2905 door Archeological Research & Consultancy een inventariserend veldonderzoek naar archeologische waarden door middel van boringen gedaan, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 22 augustus 2003. Op bijlage 1 behorende bij dit rapport staan de boorpunten 36 tot en met 44 op het perceel D2905 aangegeven. Volgens het rapport is bij de boringen 38, 39 en 43 een intact esdek gevonden, waardoor mogelijke archeologische resten nog intact kunnen zijn.    Vervolgens is door Archeological Research & Consultancy ook een archeologisch inventariserend veldonderzoek verricht door middel van proefsleuven, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 17 februari 2006. Tussen de boorpunten 38 en 39 is een proefsleuf van 50 meter lang en 5 meter breed gegraven. Volgens het rapport is de natuurlijke bodem ter plaatse grootschalig verstoord en is de kans op intacte archeologische waarden in dit deel van het terrein uitgesloten. In het rapport staat dat vanwege het vrijwel ontbreken van archeologische grondsporen en vondsten in het onderzoek het niet aannemelijk is dat door de geplande werkzaamheden waardevolle archeologische sporen verloren zullen gaan. 2.6.3.    Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de provincie Drenthe, behorende bij het provinciaal omgevingsplan, is aangegeven dat de oostzijde van het perceel D2905 ten aanzien van archeologische waarden een hoge verwachtingsgraad heeft en de westzijde een middelhoge verwachtingsgraad. De boorpunten 38 en 39 liggen in het zuidoosten van het perceel D2905. Het archeologisch inventariserend onderzoek door middel van proefsleuven heeft plaatsgevonden aan de kant met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het archeologisch onderzoek door middel van boringen heeft over het hele perceel D2905 plaatsgevonden. Met betrekking tot de stelling van appellanten dat ten onrechte in het noordwestelijke deel ter plaatse van boorpunt 43 geen proefsleuf is gegraven, heeft verweerder ter zitting gesteld dat de resultaten van de onderzoeken tevens zijn beoordeeld door het Drents Plateau, een zelfstandige stichting die aan verweerder onafhankelijke adviezen op het gebied van archeologie geeft. Volgens verweerder hebben de rapporten het Drents Plateau geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen. Appellanten hebben in dit verband onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de rapporten van 22 augustus 2003 en 17 februari 2006 onjuistheden bevatten of leemten in kennis vertonen. Verweerder heeft zich dan ook op deze rapporten mogen baseren. Nu in het rapport van 17 februari 2006 is vermeld dat de gronden op het perceel D2905 zijn verstoord en het niet aannemelijk is dat door de geplande werkzaamheden archeologische waarden in het gebied verloren zullen gaan, heeft verweerder in redelijkheid verder onderzoek naar de archeologische waarden achterwege kunnen laten. Onder deze omstandigheden geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het perceel D2905 geen tot weinig archeologische waarden zal bevatten, zodat voorschriften ter bescherming van de archeologische waarden in dit perceel niet nodig zijn. 2.7.    Appellanten voeren aan dat verweerder heeft miskend dat de ecologische waarden van het perceel D2905 worden aangetast. Zij stellen dat het perceel grenst aan de Eelder Landgoederenzone, direct ten oosten van de Burgemeester J.G. Legroweg, die volgens appellanten tot de Ecologische hoofdstructuur behoort. 2.7.1.    In de uitspraak van 22 oktober 2003 heeft de Afdeling ten aanzien van de ecologische waarden overwogen dat, kort weergegeven, in het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe de gronden waarvan het perceel D2905 deel uitmaakt, zijn ingedeeld in zone 1 en dat uit het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe blijkt dat de gronden geen ecologische waarden vertegenwoordigen, maar in het gebied wel enige abiotische waarden aanwezig zijn. Voorts is hierin overwogen, kort weergegeven, dat niet is gebleken dat het provinciale of gemeentelijke beleid voorziet in de aanleg van een ecologische verbindingszone op deze plek en dat volgens het deskundigenbericht, de zone tussen de luchthaven en de bebouwde kom van Eelde breed genoeg blijft om de door appellanten voorgestane ecologische verbindingszone te verwezenlijken.    Inmiddels is het POP II in werking getreden. Ten opzichte van het vorige Provinciaal Omgevingsplan Drenthe zijn in verband met perceel D2905 geen wijzigingen aangebracht in het POP II. In zoverre zijn er geen nieuwe feiten en omstandigheden die nopen tot een ander oordeel dan in de uitspraak van 22 oktober 2003 is vervat.    Appellanten hebben geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat niet meer kan worden uitgegaan van hetgeen in de uitspraak van 22 oktober 2003 op dit punt is overwogen. 2.8.    Appellanten voeren aan dat verweerder heeft miskend dat als gevolg van de realisering van bedrijvigheid op perceel D2905 de landschappelijke waarden worden aangetast en de functie van bufferzone tussen de bebouwing van Eelde en de bedrijven op het vliegveldterrein ten onrechte op perceel D2905 verdwijnt. 2.8.1.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat het perceel D2905 landschappelijke waarden heeft, maar dat het ingevolge POP II geen bijzondere bescherming geniet. 2.8.2.    Onder het vorige bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld op 10 september 1996 en bij besluit van 18 april 1997 goedgekeurd, was perceel D2905 bestemd als "Esdorpenlandschap". Volgens artikel 4, onder c, van de planvoorschriften behorende bij dit plan zijn de gronden met deze bestemming ondergeschikt aan het doel "uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf". Daarmee hebben zij primair een agrarische bestemming.    Eelde ligt ten noordwesten van het plandeel. In het structuurplan "Eelde" uit 1996 is op de visiekaart ter plaatse van D2905 een bufferzone tussen de bebouwing van Eelde en de bedrijven bij de luchthaven aangegeven en is het door de gemeenteraad gevoerde beleid gericht op de handhaving van het open gebied. In de regiovisie Groningen-Assen 2030 staat de groene zone, waartoe het perceel D2905 behoort, tussen het vliegveldterrein en de bebouwde kom van Eelde aangeduid als een gebied met een ontwikkeling van de landbouw in relatie tot bestaande landschappelijke structuur.    Het perceel D2905 wordt voor agrarische doeleinden gebruikt, behoort tot het open landschap en maakt deel uit van de bufferzone. De bufferzone heeft een lengte van 230 meter en zal, nadat het perceel D2905 zal zijn bebouwd, een lengte van 105 meter hebben. 2.8.3.    Voor zover appellanten in dit verband betogen dat het gemeentelijke structuurplan, vastgesteld op 10 oktober 2006, ten onrechte is aangepast aan de gewenste situatie op het perceel D2905, overweegt de Afdeling dat het besluit tot vaststelling van dit plan dateert van ná het nemen van het bestreden besluit en daarom in deze procedure niet bij de beoordeling van het bestreden besluit kan worden betrokken. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.    Voor zover appellanten in dit verband stellen dat verweerder heeft miskend dat voor perceel D2905 wordt afgeweken van de vorige planologische regeling en het structuurplan "Eelde" uit 1996, wordt overwogen dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om de bestemming van het perceel D2905 te wijzigen. Voorts heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om af te wijken van het gemeentelijke en regionale beleid. In de plantoelichting en het besluit tot vaststelling van het plan heeft de gemeenteraad gemotiveerd aangegeven dat perceel D2905 nodig is en dat de ligging aan de Burgemeester J.G. Legroweg gunstig is voor luchthavenverbonden bedrijvigheid in de vorm van transport- en distributieactiviteiten.    Het perceel D2905 vormt een onderdeel van het open karakter van het landschap en maakt deel uit van de bufferzone tussen de bebouwing van Eelde en het vliegveldterrein. Het open karakter van het landschap en de bufferzone tussen de bebouwing van Eelde en het vliegveld zullen als gevolg van het realiseren van bedrijvigheid op het perceel D2905 in nadelige zin worden beïnvloed, maar worden hierdoor niet volledig teniet gedaan. Voorts hebben appellanten niet bestreden dat in het POP II aan perceel D2905 geen bijzondere landschappelijke waarden zijn toegekend. Hetgeen appellanten aanvoeren, geeft geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vermindering van het open karakter van het landschap en de verkleining van de bufferzone als gevolg van te realiseren bedrijvigheid op het perceel D2905 niet zodanig ernstig zijn dat hieraan onvoldoende gewicht is gehecht. 2.9.    Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, geeft hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de nieuw te realiseren bestemming op perceel D2905 dan aan de door appellanten gestelde belangen. 2.10.    Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat in het structuurplan "Eelde" uit 1996 staat dat uitbreiding van de luchthavenactiviteiten aan de overkant van de Burgemeester J.G. Legroweg dient plaats te vinden, wordt overwogen dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plandeel. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plandeel ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.11.    De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het door hen bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting     w.g. Leurs Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 372.