Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3423

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200609083/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 29 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) de aanvraag om bouwvergunning voor het bouwen van een balkon op de eerste en op de tweede verdieping aan de achterzijde van het pand aan de [locatie] (hierna: het pand) geweigerd.


Uitspraak

200609083/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/4442 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 november 2006 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch. 1.    Procesverloop Bij besluit van 29 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) de aanvraag om bouwvergunning voor het bouwen van een balkon op de eerste en op de tweede verdieping aan de achterzijde van het pand aan de [locatie] (hierna: het pand) geweigerd. Bij besluit van 31 oktober 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 29 maart 2005 in stand gelaten. Bij uitspraak van 3 november 2006, verzonden op 7 november 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 19 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2007 waar appellant, bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. de Leeuw, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uilenburg I" (hierna: het bestemmingsplan). Appellant heeft dit in hoger beroep niet meer bestreden. 2.2.    Het college heeft een advies, afkomstig van de afdeling Bouwhistorie, archeologie en monumenten van de gemeente 's-Hertogenbosch, van 1 juli 2005 (hierna: het advies) aan het besluit van 31 oktober 2005 ten grondslag gelegd. Volgens het advies past het plaatsen van een balkon op de tweede verdieping van het pand niet bij het traditionele - van oorsprong middeleeuwse - huistype, zoals het pand, dat veelal in de binnenstad voorkomt. 2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de weigering vrijstelling te verlenen niet met verwijzing naar het advies in bezwaar heeft mogen handhaven. Hij voert daartoe aan dat het pand niet meer geheel voor woondoeleinden wordt gebruikt en dat de bescherming van het stadsgezicht niet tot de achterzijde van het pand strekt. 2.3.1.    Voor zover appellant betoogt dat het college het advies niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het besluit van 31 oktober 2005 omdat hij niet afdoende in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor dat oordeel. Het interne advies omvat een nadere motivering van het bij het besluit van 29 maart 2005 door het college ingenomen standpunt dat het balkon waarvoor vergunning is gevraagd stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is. Niet valt in te zien dat appellant ten aanzien van een dergelijk stuk voorafgaande aan het besluit van 31 oktober 2005 afzonderlijk in de gelegenheid diende te worden gesteld om daarop te reageren. 2.3.2.    De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan behoud van de stedenbouwkundige structuur van de binnenstad, beschreven in het advies, dan aan het belang van appellant bij verwezenlijking van een balkon op de tweede verdieping. Uit het advies blijkt niet dat de bescherming van die structuur beperkt blijft tot voorgevels, maar juist dat die zich ook uitstrekt tot de achtergevels van middeleeuwse huistypen. Dat, naar appellant stelt, de achtergevel van het pand niet vanaf de openbare weg zichtbaar is, brengt niet mee dat het college niet aan het behoud van de bouwstijl van dat type heeft mogen vasthouden. Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het balkon waarvoor vergunning is gevraagd, niet op één lijn kan worden gesteld met een zogeheten Frans balkon of een loggia. In tegenstelling tot een Frans balkon of een loggia vergroten de in het geding zijnde balkons het bouwvolume van de achtergevel. Voorts is voor de vraag of het bouwplan de stedenbouwkundige waarden aantast, niet van belang dat het pand niet alleen in gebruik is voor woondoeleinden maar op de begane grond ook voor horecadoeleinden, nog daargelaten of het college dat heeft miskend. 2.4.    Voorts betoogt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet verplicht was om appellant de gelegenheid te bieden de aanvraag om bouwvergunning te splitsen, aangezien een balkon op de eerste verdieping naar de mening van appellant wel is toegestaan. 2.4.1.    Dit betoog slaagt evenmin. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan van appellant als één geheel moet worden beoordeeld. Bij splitsing van de aanvraag op de door appellant voorgestane wijze komt het bouwplan, dat bestaat uit het aanbrengen van twee balkons, voor de helft te vervallen. Een zodanige wijziging is niet van ondergeschikte aard, zodat de aanvraag niet voor splitsing in aanmerking komt. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Huijben Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 17-313-560.