Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3424

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200609106/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 september 2005 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) geweigerd aan appellant sub 2 vrijstelling te verlenen voor de bouw van een garage op het perceel [locatie] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200609106/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1.    het college van burgemeester en wethouders van Beuningen, 2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1320 van de rechtbank Arnhem van 10 november 2006 in het geding tussen: appellant sub 2, en appellant sub 1. 1.    Procesverloop Bij besluit van 20 september 2005 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) geweigerd aan appellant sub 2 vrijstelling te verlenen voor de bouw van een garage op het perceel [locatie] (hierna: het perceel). Bij besluit van 20 januari 2006 heeft het college het daartegen door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 november 2006, op dezelfde dag verzonden, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 januari 2006 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen dit besluit hebben het college bij brief van 15 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en [appellant sub 2] bij brief van 22 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 13 februari 2007. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 19 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2007 waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.W.M. Schutte, advocaat te Nijmegen, en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. D. Schilstra, gemachtigde, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    De door [appellant sub 2] op het perceel beoogde garage heeft een oppervlakte van ongeveer 30 m2 en is gelegen aan de straat "de Zuil". 2.2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Beuningen deelplan 3" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woongebied".    Ingevolge artikel 5.2.1, onderdeel b, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen bijgebouwen alleen worden uitgebreid en/of gebouwd op gronden gelegen binnen de op de plankaart aangegeven "zone bijgebouwen" en/of de "zone hoofdgebouwen". 2.3.    De garage is deels gelegen in de zone "bijgebouwen" en deels, aan de voorzijde over een lengte van 1,5 m, gelegen in de zone "geen gebouwen toegestaan". De garage is derhalve in strijd met het bestemmingsplan, zodat deze alleen verwezenlijkt kan worden met verlening van een vrijstelling van het bestemmingsplan. 2.4.    Het verzoek om vrijstelling is getoetst aan de "Beleidsdoelstellingen", opgenomen in hoofdstuk 3 paragraaf 3.2.1, onderdelen b en c, van de toelichting op het bestemmingsplan.    In onderdeel b, voor zover thans van belang, wordt ten aanzien van de zone "bijgebouwen" vermeld dat in gevallen waarin het beschermen van openheid niet aan de orde is, de bebouwingsgrens in principe op 4 m achter de voorzijde van de zone hoofdgebouwen wordt gelegd, afhankelijk van de ruimtelijke situatie en beeldvorming. In onderdeel b is voorts vermeld dat hiervan sprake is bij de Zuil.    In onderdeel c, voor zover thans van belang, is vermeld dat binnen de zone "geen gebouwen toegestaan" in principe geen woningen en of andere gebouwen mogen worden opgericht; een uitzondering hierop vormen aangebouwde bouwwerken aan de voorgevel, in de vorm van portieken, erkers en balkons. 2.5.    [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de plankaart en de planvoorschriften, bezien in samenhang met de plantoelichting, moet worden afgeleid dat de zone "geen gebouwen toegestaan" is opgenomen om in zekere mate de openheid van het plangebied te waarborgen. Volgens [appellant sub 2] blijkt uit de toelichting bij het bestemmingsplan dat voor de Zuil het beschermen van openheid niet aan de orde is. 2.5.1.    De rechtbank heeft in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet mocht vasthouden aan de in de planvoorschriften en toelichting weergegeven uitgangspunten van het bestemmingsplan. Weliswaar is volgens onderdeel b ten aanzien van de Zuil de bescherming van de openheid in de zone "bijgebouwen" niet aan de orde, maar dit is alleen bepalend voor de plaats van de bebouwingsgrens binnen die zone. Dat onderdeel heeft geen betrekking op de zone "geen gebouwen toegestaan". Daarop heeft onderdeel c betrekking, waarin is vermeld dat in die zone het bouwen van gebouwen niet is toegestaan, ook niet aan de Zuil. In tegenstelling tot de zone "bijgebouwen", laat de zone "geen gebouwen toegestaan", dus geen enkele ruimte om daar te bouwen. Aan hetgeen in onderdeel b ten aanzien van de zone "bijgebouwen" is vermeld, komt dan ook niet de betekenis toe die [appellant sub 2] er aan gehecht wil zien. De rechtbank heeft evenzeer terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in de - volgens [appellant sub 2] - verminderde lichtinval in zijn woning en de ongewenste aanleg van een oprit in zijn tuin bij gebruikmaking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, bijzondere omstandigheden behoorde te zien om van de voorschriften van dat bestemmingsplan en de toelichting daarop, af te wijken. Het betoog faalt. 2.6.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het wel bouwvergunning heeft verleend voor een tuinhuisje op het perceel Zuil 2a maar niet wenst mee te werken aan verwezenlijking van de garage. Volgens het college heeft de rechtbank aldus miskend dat van hem niet kan worden verlangd dat een eenmaal gemaakte fout wordt herhaald. 2.6.1.    Het betoog van het college treft geen doel. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het tuinhuis op perceel Zuil 2a berust op een vergissing. In bezwaar en in beroep heeft het college zich op het standpunt gesteld dat verlening van de vrijstelling voor het tuinhuis past in het ter zake gevoerde beleid. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om de verlening van de vrijstelling voor het tuinhuis toe te schrijven aan een fout. Eerst in hoger beroep heeft het college zich op het standpunt gesteld dat verlening van die vrijstelling daarop berust. Voormelde gang van zaken geeft veeleer aanleiding voor de conclusie dat het college voor het tuinhuis welbewust bouwvergunning en vrijstelling heeft verleend. Anders dan het college ter zitting naar voren heeft gebracht, hoeft van rechtens relevante gelijke gevallen niet alleen sprake te zijn als deze gevallen volstrekt gelijk zijn. Nu zowel het tuinhuis als de garage zijn gelegen onderscheidenlijk zijn voorzien in de zone "geen gebouwen toegestaan", heeft de rechtbank die gebouwen terecht op één lijn met elkaar gesteld en aldus met juistheid overwogen dat het besluit om voor de garage vrijstelling te weigeren, nadere motivering behoefde. 2.7.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat. w.g. Slump     w.g. Huijben Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 17-313-560.