Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3427

Datum uitspraak2007-09-14
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers40826L
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 17, lid 2, Zesde richtlijn: Geen aftrek voorbelasting ter zake van advieskosten die zijn gemaakt om een geldvordering veilig te stellen die is ontstaan vóór aanvang ondernemerschap. Na HvJ EG C-345/05, 8 februari 2007.


Uitspraak

Nr. 40.826L 14 september 2007 whk gewezen op het beroep in cassatie van Investrand B.V. te Huizen (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 januari 2004, nr. P02/06828, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gestelde vraag. 1. Ontstaan en loop van het geding Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 2 december 2005, nr. 40826, BNB 2006/88, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag. Bij arrest van 8 februari 2007, C-345/05, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag, voor recht verklaard: "Artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, dient aldus te worden uitgelegd dat de kosten voor adviesdiensten die een belastingplichtige afneemt met het oog op de vaststelling van het bedrag van een schuldvordering die deel uitmaakt van het vermogen van zijn onderneming en betrekking heeft op een aandelenverkoop van vóór het tijdstip waarop hij voor de btw belastingplichtig is geworden, bij gebreke van gegevens die kunnen aantonen dat deze diensten uitsluitend in de door de belastingplichtige verrichte economische activiteit in de zin van deze richtlijn hun oorzaak vinden, niet rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met deze activiteit en bijgevolg geen recht doen ontstaan op aftrek van de daarop drukkende btw." Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dat arrest. De Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. 2. Nadere beoordeling van de middelen van cassatie Uit de hiervoor vermelde verklaring voor recht volgt dat de kosten voor adviesdiensten die belanghebbende heeft gemaakt ter vaststelling van de geldvordering met betrekking tot de door haar overgedragen aandelen in D B.V., niet kunnen worden aangemerkt als kosten die rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met haar latere vanaf 1 januari 1993 verrichte economische activiteiten. Ter zake van deze adviesdiensten heeft belanghebbende geen recht op aftrek van de daarvoor in rekening gebrachte omzetbelasting. Uit het hiervoor overwogene volgt dat naast middel I ook middel II faalt. 3. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2007.