Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3428

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200609042/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Elburg (hierna: het college) appellant gelast een viscontainer, een vrachtwagen en een bord te verwijderen en verwijderd te houden van het perceel [locatie 1], nabij [locatie 2] te [plaats].


Uitspraak

200609042/1. Datum uitspraak: 12 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. 05/1873 van de rechtbank Zutphen van 20 oktober 2006 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Elburg. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Elburg (hierna: het college) appellant gelast een viscontainer, een vrachtwagen en een bord te verwijderen en verwijderd te houden van het perceel [locatie 1], nabij [locatie 2] te [plaats]. Bij besluit van 27 september 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 oktober 2006, verzonden op 1 november 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 1 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2007 waar appellant, vergezeld van zijn [echtgenote] en het college, vertegenwoordigd door P.R. van Oene en M.P. Lange, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Elburg" rust op de gronden waarop de vrachtwagen, de viscontainer en het reclamebord staan, de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde".    Ingevolge artikel 28, eerste lid van de planvoorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige voorschriften. 2.2.    Het stallen van de vrachtwagen, de viscontainer en het plaatsen van het bord is in strijd met de bestemming die op het perceel rust, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is. De conclusie is derhalve dat is gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften, zodat het college bevoegd is ter zake handhavend op te treden. 2.3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.4.    Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat niet bestreden. 2.5.    Appellant herhaalt in hoger beroep zijn betoog dat er in het buitengebied van Elburg vele toegangspaden zijn met een agrarische bestemming die door omwonenden en derden worden gebruikt als parkeergelegenheid. Nu de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het college ter zake willekeurig heeft gehandeld, wordt met dat oordeel volstaan. 2.6.    Appellant betoogt voorts dat het college het strijdige gebruik al dertien jaar gedoogt en dat er aanleiding is die situatie voort te zetten omdat er een bouwvergunning eerste fase is verleend voor de verbouw van een schuur op het perceel waar hij zijn bedrijf voert (hierna: het perceel), teneinde daarin de vrachtwagen en de viscontainer te gaan stallen. 2.7.    Uit het enkele tijdsverloop tussen het tijdstip waarop appellant de vrachtwagen en de viscontainer ter plaatse is gaan stallen en het moment waarop het college heeft besloten tot handhavend optreden, heeft appellant niet de gerechtvaardigde verwachting mogen ontlenen dat het college van handhavend optreden daartegen behoorde af te zien.    De verlening van de bouwvergunning eerste fase levert evenmin een bijzondere omstandigheid op die voor het college aanleiding had behoren te zijn om van handhavend optreden af te zien omdat die vergunning na de beslissing op bezwaar is verleend. Daarbij komt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat stalling van de vrachtwagen en de viscontainer op het perceel ook zonder de bouwvergunning mogelijk is. Dat de toegankelijkheid van het bedrijf daardoor voor klanten en leveranciers verslechtert, maakt dat niet anders, reeds omdat het kennelijk ook voor appellant niet bezwaarlijk is die daar te plaatsen na verlening van de bouwvergunning, tweede fase, voor de schuur. Voorts heeft de rechtbank terecht geen bijzondere omstandigheden gezien in het - naar appellant stelt - verminderde uitzicht vanuit de woning van de buren als gevolg van de stalling van de vrachtwagen en de container op het perceel en in de stelling van appellant dat het verzoek om handhavend op te treden voort zou komen uit onenigheid, wat daar van zij, tussen appellant en buren. 2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat. w.g. Slump     w.g. Huijben Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007 17-313-560.