Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3456

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers156532 HA ZA 07-599
Statusgepubliceerd


Indicatie

De voormalige verpleegstersflat van GGZ Oost-Brabant op het terrein Coudewater te Rosmalen dient te worden ontruimd.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 156532 / HA ZA 07-599 Vonnis van 12 september 2007 in de zaak van de stichting STICHTING GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG OOST-BRABANT, gevestigd te Boekel, eiseres, procureur mr. H.E.G. van der Flier, tegen 1. [gedaagde sub 1] wonende te [woonplaats], gemeente 's-Hertogenbosch, gedaagde, niet verschenen, 2. [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats], gemeente 's-Hertogenbosch, gedaagde, niet verschenen, 3. [gedaagde sub 3], wonende te [woonplaats], gemeente 's-Hertogenbosch, gedaagde, procureur mr. L.M.P. van Zandvoort, 4. [gedaagde sub 4] wonende te [woonplaats], gemeente 's-Hertogenbosch, gedaagde, niet verschenen, 5. [gedaagde sub 5], wonende te [woonplaats], gemeente 's-Hertogenbosch, gedaagde, niet verschenen, 6. [gedaagde sub 6], wonende te [woonplaats], gemeente 's-Hertogenbosch, gedaagde, niet verschenen, 7. [gedaagde sub 7], wonende te [woonplaats], gemeente 's-Hertogenbosch, gedaagde, niet verschenen. Partijen zullen hierna GGZ Oost-Brabant en [gedaagden] genoemd worden. Indien gedaagden afzonderlijk worden bedoeld, zullen zij [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 13 juni 2007 - het proces-verbaal van comparitie van 15 augustus 2007. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. GGZ Oost-Brabant is eigenares van de onroerende zaak, staande en gelegen te [X] (gemeente ’s-Hertogenbosch), aan [adres], kadastraal bekend te [X], sectie [nummer] (gedeeltelijk). Het betreft de oude verpleegstersflat van GGZ Oost-Brabant op het terrein Coudewater te [X]. 2.2. Volgens de Gemeentelijke Basis Administratie van de gemeente ’s-Hertogenbosch staan [gedaagden] op voornoemd adres ingeschreven. [gedaagden] zijn meermalen door GGZ Oost-Brabant gesommeerd om de onroerende zaak te ontruimen, waaraan zij geen gehoor hebben gegeven. 3. Het geschil 3.1. GGZ Oost-Brabant vordert, kort gezegd, uitvoerbaar bij voorraad: - [gedaagden] te veroordelen tot ontruiming van de onroerende zaak, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging van GGZ Oost-Brabant om het vonnis zonodig zelf uit te voeren; - [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; - met betrekking tot de ontruiming te bepalen dat het vonnis in zoverre ook ten uitvoer gelegd kan worden gedurende een jaar na de dag waarop het vonnis is uitgesproken dan wel bekrachtigd tegen een ieder die ten tijde van de uitvoering zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet; - [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten. 3.2. GGZ Oost-Brabant legt aan haar vordering, kort gezegd, ten grondslag dat [gedaagden] de onroerende zaak zonder recht of titel gebruiken, waardoor zij inbreuk maken op het eigendomsrecht van GGZ Oost-Brabant. GGZ Oost-Brabant heeft belang bij het vorderen van vergoeding van schade die zij door de onrechtmatige actie van gedaagden heeft geleden en nog zal lijden, welke pas kan worden vastgesteld nadat het pand is ontruimd. 3.3. [gedaagde sub 3] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Ter comparitie heeft GGZ Oost-Brabant gesteld dat [gedaagde sub 3] thans niet meer in de onroerende zaak woont. [gedaagde sub 3] noch haar raadsman (welke laatste zijn afwezigheid ter zitting schriftelijk heeft aangekondigd) zijn ter comparitie verschenen. De rechtbank gaat er bij de beoordeling dan ook als niet weersproken vanuit dat [gedaagde sub 3] thans niet meer in de onroerende zaak woont. De bij conclusie van antwoord door [gedaagde sub 3] gevoerde verweren, waarvan niet gebleken is dat zij deze thans niet meer wenst te voeren, zullen hierna worden besproken. 4.2. GGZ Oost-Brabant heeft als eigenares van de onroerende zaak in beginsel het recht om daarover ongehinderd te kunnen beschikken en daarvan naar eigen goeddunken gebruik te kunnen maken, een en ander onder de beperkingen die de wet stelt. [gedaagde sub 3] voert het verweer dat GGZ Oost-Brabant aan haar heeft toegezegd dat zij het pand mocht bewonen gedurende de twee jaren waarin het pand nog niet zou worden gesloopt. Dit is volgens haar ook gecommuniceerd met de op het terrein aanwezige beveiliging. GGZ Oost-Brabant betwist dat een dergelijke toezegging is gedaan en stelt dat tegen de oorspronkelijke krakers, waar [gedaagde sub 3] geen deel van uitmaakte, is gezegd dat men, mits het pand netjes bewoond zou worden, voorlopig niet tot ontruiming zou worden gedwongen in afwachting van verdere ontwikkelingen. Die ontwikkelingen doen zich nu voor, terwijl van nette bewoning geenszins sprake is, aldus GGZ Oost-Brabant. [gedaagde sub 3] heeft het door haar gestelde niet (nader) onderbouwd, hetgeen gezien de gemotiveerde betwisting van GGZ Oost-Brabant wel op haar weg lag. De rechtbank zal het verweer van [gedaagde sub 3] dan ook als onvoldoende onderbouwd gesteld verwerpen. Aan het – overigens in algemene bewoordingen gedane – bewijsaanbod van [gedaagde sub 3] komt de rechtbank dan ook niet toe. De rechtbank volgt evenmin het betoog van [gedaagde sub 3] dat de toezegging zou blijken uit het feit dat zij, dan wel de medekrakers, steeds het waterverbruik aan GGZ Oost-Brabant hebben betaald. De stelling is immers niet onderbouwd, terwijl GGZ Oost-Brabant betwist dat de gestelde betalingen zijn gedaan. De rechtbank is gezien het voorgaande met GGZ Oost-Brabant van oordeel dat [gedaagden] zonder recht of titel in de onroerende zaak verblijven. Het staat GGZ Oost-Brabant als eigenares in beginsel dan ook vrij om aan het gebruik dat [gedaagden] van de onroerende zaak maken, een einde te maken. De ontruimingsvordering zal alleen dan niet voor toewijzing in aanmerking kunnen komen indien GGZ Oost-Brabant daarbij geen belang heeft, dan wel indien zij misbruik maakt van de aan haar toekomende bevoegdheid tot ontruiming. 4.3. De rechtbank acht het belang van GGZ Oost-Brabant bij de gevorderde ontruiming voldoende gegeven en overweegt daartoe het volgende. GGZ Oost-Brabant stelt het voornemen te hebben om tot sloop van voornoemd pand en ontwikkeling van het terrein over te gaan. Om een sloopvergunning aan te kunnen vragen, dient een asbestinventarisatie in het pand plaats te vinden, hetgeen volgens GGZ Oost-Brabant tot op heden niet mogelijk is gebleken omdat de bouwkundigen die de inventarisatie doen niet in het pand worden toegelaten. [gedaagde sub 3] heeft deze gang van zaken niet weersproken, waarmee het belang van GGZ Oost-Brabant bij de vordering is gegeven. Feiten en/of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat GGZ Oost-Brabant misbruik maakt van haar bevoegdheid tot ontruiming zijn gesteld noch gebleken. Nu voorts de gevorderde ontruiming ten aanzien van de niet verschenen gedaagden de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, zal zij de vordering van GGZ Oost-Brabant toewijzen en de ontruiming bevelen als na te melden. 4.4. De rechtbank acht, anders dan [gedaagde sub 3] bij conclusie van antwoord heeft betoogd, geen grond aanwezig om inlichtingen in te winnen bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de onroerende zaak zich bevindt, als bedoeld in artikel 557a, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)en (vervolgens) een termijn te bepalen als bedoeld in artikel 557a, lid 1, Rv. [gedaagde sub 3] woont immers niet meer in het pand en ten aanzien van de niet verschenen gedaagden is gesteld noch gebleken dat een termijn nodig is om vervangende woonruimte te vinden. Het inwinnen van inlichtingen als voornoemd zou gelet hierop dan ook onverenigbaar zijn met het belang van GGZ Oost-Brabant bij een onverwijlde ontruiming van de onroerende zaak. 4.5. De rechtbank zal voorts de door GGZ Oost-Brabant op artikel 557a, lid 3, Rv gedane vordering, die door [gedaagde sub 3] niet is weersproken, toewijzen. 4.6. Voor zover GGZ Oost-Brabant met de gevorderde machtiging om de ontruiming zonodig zelf te doen uitvoeren heeft beoogd de feitelijke ontruiming zelf ter hand te nemen, overweegt de rechtbank dat die vordering niet kan worden toegewezen. Ingevolge het bepaalde in artikel 556 lid 1 Rv geschiedt de gedwongen ontruiming immers door een deurwaarder. 4.7. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt. 4.8. GGZ Oost-Brabant vordert vergoeding van alle door het onrechtmatig handelen van [gedaagden] geleden en nog te lijden schade. In dit verband heeft GGZ Oost-Brabant ter comparitie gesteld dat diverse aluminium kozijnen zijn gesloopt en verdwenen, welk materiaal volgens haar bij de sloop van het pand nog iets opbrengt. Daarnaast zullen volgens GGZ Oost-Brabant kosten moeten worden gemaakt om de rommel (in en om het pand) op te ruimen, heeft zij het stroomverbruik van het pand betaald en heeft zij een afvalcontainer op het terrein geplaatst, waarvoor zij eveneens kosten heeft moeten maken. De precieze schadecomponenten zullen volgens GGZ Oost-Brabant echter pas duidelijk worden bij het slopen van het pand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft GGZ Oost-Brabant gezien het voorgaande aannemelijk gemaakt dat zij, als gevolg van het hierboven vastgestelde onrechtmatig handelen van [gedaagden], mogelijk schade heeft geleden. Gelet hierop, alsook gezien de omstandigheid dat de vordering tot vergoeding van schade ten aanzien van de niet verschenen gedaagden de rechtbank onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van schade naar de schadestaatprocedure verwijzen. De rechtbank zal daarbij, zoals gevorderd, bepalen dat iedere gedaagde afzonderlijk voor de gehele schade kan worden aangesproken. 4.9. [gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij, op basis van hoofdelijkheid, in de proceskosten worden veroordeeld. GGZ Oost-Brabant heeft gesteld niet BTW-plichtig te zijn, zodat de in verband hiermee gemaakte kosten niet als schade worden aangemerkt. De kosten aan de zijde van GGZ Oost-Brabant worden begroot op: - dagvaarding EUR 70,85 (exclusief BTW) - overige explootkosten 0,00 - vast recht 251,00 - getuigenkosten 0,00 - deskundigen 0,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 904,00 (2,0 punt × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 1225,85 5. De beslissing De rechtbank 5.1. veroordeelt [gedaagden] om de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres] te [X] (gemeente ’s-Hertogenbosch) binnen 24 uren na betekening van dit vonnis te ontruimen met het hunne en de hunnen en dit ook ontruimd te houden en daarin niet terug te keren, 5.2. bepaalt dat iedere gedaagde aan GGZ Oost-Brabant een dwangsom verbeurt van EUR 500,00 voor iedere dag dat hij in strijd handelt met het onder 5.1. bepaalde en voor iedere dag dat de niet-voldoening voortduurt, 5.3. bepaalt dat deze dwangsom vatbaar zal zijn voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding, 5.4. bepaalt dat deze veroordeling met betrekking tot de ontruiming binnen de in artikel 557a, lid 3, Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet, 5.5. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot vergoeding van de hiervoor onder 4.8. vermelde schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, 5.6. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van GGZ Oost-Brabant tot op heden begroot op EUR 1225,85, 5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.8. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. M. van den Brink en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2007.