Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3458

Datum uitspraak2007-09-10
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/660
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herregistratie huisarts met de duur van een jaar. De vraag of eiseres deelneemt aan een onderlinge waarneemregeling, moet worden beantwoord naar de situatie op de datum waarop de registratie expireert. De door eiseres overeengekomen waarneemregelingen voldoen niet aan de eisen die daaraan onder meer in het belang van de continuïteit van de zorg mogen worden gesteld. Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 11 september 2007, SBR 07/2156, LJN: BB3461, met betrekking tot de weigering herregistratie per 1 april 2007 en de doorhaling in het register.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 07/660 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2007 inzake drs. [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, tegen de Huisarts,Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (HVRC), verweerder. Inleiding 1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 februari 2007 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 juli 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder besloten de registratie van eiseres als huisarts te verlengen met een periode van één jaar tot 1 april 2007. 1.2 Het geding is, gezamenlijk met het verzoek om een voorlopige voorziening (geregistreerd onder nummer SBR 07/2156) behandeld ter zitting van 7 september 2007, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.C.H. Jansen, advocaat te Wijchen. Namens verweerder zijn verschenen mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht, alsmede drs. J. Stolk en dr. L.R. Kooij, als secretaris respectievelijk algemeen secretaris werkzaam voor de HVRC. Beoordeling van het geschil 2.1 Eiseres is vanaf 1976 ingeschreven in het register van huisartsen. Sindsdien is de registratie periodiek verlengd. Op 24 december 2004 heeft eiseres een verzoek tot herregistratie per 1 april 2005 ingediend. Bij primair besluit van 13 mei 2005 heeft verweerder besloten de registratie van eiseres als huisarts te verlengen tot 1 april 2006 en daaraan de voorwaarde te verbinden dat zij aan een onderlinge waarneemregeling moet deelnemen en lid moet zijn van een huisartsengroep (hagro) ten einde ook na de genoemde datum in aanmerking te komen voor herregistratie. Bij besluit op bezwaar van 7 april 2006 heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar tegen het besluit van 13 mei 2005 ongegrond verklaard. Het beroep van eiseres tegen dit besluit is door deze rechtbank bij uitspraak van 13 april 2007 (geding SBR 06/2118) gegrond verklaard. Verweerder heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) en de voorzitter van de ABRvS om een voorlopige voorziening gevraagd. Bij uitspraak van 10 juli 2007 (200703524/2) heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat verweerder geen nieuw besluit op het bezwaar van eiseres behoeft te nemen alvorens door de ABRvS op het hoger beroep is beslist. 2.2 Bij het primaire besluit van 7 juli 2006 is de verlenging van de registratie van eiseres als huisarts per 1 april 2006 opnieuw beperkt tot een jaar. Verweerder is hiertoe overgegaan omdat eiseres (nog steeds) niet voldeed aan de eis van deelname aan een onderlinge waarneemregeling van huisartsen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd. 2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat de herregistratie moet worden beoordeeld aan de hand van de referteperiode van 1 april 2001 tot 1 april 2006. In deze referteperiode was tot 9 maart 2003 het Besluit van het College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde (CHVG) no. 7-2000 van toepassing en in dit Besluit was het vereiste van deelname aan een onderlinge waarneemregeling nog niet opgenomen. Dit vereiste is eerst opgenomen in het besluit van het CHVG no. 2-2002 dat op 9 maart 2003 in werking is getreden. Alleen al op basis van het gegeven dat zij gedurende de eerste twee jaar van de beoordelingsperiode heeft voldaan aan de toenmalige geldende eisen, had zij op grond van de toelichting bij artikel 9 van het Besluit CHVG no. 7-2000, (een jaar voltijds werkzaam zijn als huisarts geeft recht op volledige verlenging) in aanmerking behoren te komen voor een verlenging van vijf jaar. Het kan niet zo zijn dat de door eiseres tot 9 maart 2003 verworven rechten teniet kunnen worden gedaan door de inwerkingtreding van het Besluit CHVG no. 2-2002 op die datum. Subsidiair heeft eiseres gesteld dat de door haar getroffen, en door de Inspectie voor de Gezondheidszorg goedgekeurde, waarnemingsregeling wel voldoet aan de eisen. De continuïteit van de zorg is met die regeling voldoende gewaarborgd. De overeenkomst met de huisartsen [naam 1] en [naam 2] is inmiddels op schrift gesteld en overgelegd in het geding SBR 07/2156. Naar eiseres stelt is dit een onderlinge waarneming, immers een overeenkomst tussen huisartsen onderling. Dat zij zelf niet waarneemt voor anderen kan daar niet aan af doen omdat een dergelijke verplichting niet voortvloeit uit de regelgeving. Eiseres stelt in ieder geval te voldoen aan de ratio van de regelgeving, te weten dat de continuïteit is gewaarborgd. Overigens neemt eiseres wel voor anderen waar nu het zeer regelmatig voorkomt dat eiseres patiënten van andere huisartsen onderzoekt die spontaan naar haar toekomen, omdat zij bijvoorbeeld niet met de taxi naar de huisartsenpost willen gaan. 2.4 Verweerder gaat uit van dezelfde referteperiode als eiseres maar stelt zich op het standpunt dat de periode 1 april 2001 tot 1 januari 2006 beoordeeld dient te worden aan de hand van het besluit CHVG no. 2-2002, en voor de periode na 1 januari 2006 aan de hand van het Kaderbesluit en het het Besluit huisartsgeneeskunde. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen voor een onderlinge waarneemregeling. Verweerder komt eiseres tegemoet door niet direct te weigeren tot herregistratie over te gaan maar deze voor de tweede maal te beperken tot een jaar. 2.5 Bij besluit van 19 februari 2004, zoals gewijzigd bij besluit van 16 februari 2006 (Stcrt. 2006, 187), heeft het CHVG het Kaderbesluit CHVG vastgesteld, welk besluit op 25 november 2004 is gepubliceerd in de staatscourant 2004, nr. 228 en inwerking is getreden op 1 januari 2005. In het Kaderbesluit CHVG zijn (onder meer) algemene eisen opgenomen voor de herregistratie van huisartsen. Ingevolge artikel D.18 van het Kaderbesluit CHVG wordt de inschrijving van een arts in het betreffende register van specialisten (...) hernieuwd indien hij: a. heeft aangetoond dat hij in de vijf jaar direct voorafgaand aan de expiratiedatum van de vigerende registratie regelmatig en in voldoende mate als specialist in het betreffende specialisme werkzaam is geweest en b. in voldoende mate heeft deelgenomen aan geaccrediteerde deskundigheidsbevorderende activiteiten op het terrein van het betreffende specialisme. Ingevolge artikel D.19 van het Kaderbesluit is een specialist werkzaam als huisarts als bedoeld in artikel D.18, onder a, indien hij persoonlijk beschikbaar is voor het verlenen van medische zorg en deze zorg ook daadwerkelijk verleent en voldoet aan de functiebeschrijving van het betreffende specialisme. In het Besluit huisartsgeneeskunde (besluit van 15 april 2004, Stcrt. 2004, 228 en in werking getreden op 1 januari 2005) is onder hoofdstuk D (Herregistratie) in het eerste lid van artikel D.1 bepaald dat een arts werkzaam is als huisarts als hij persoonlijk beschikbaar en verantwoordelijk is voor het verlenen van huisartsgeneeskundige zorg en deze zorg ook daadwerkelijk verleent. Het werkzaam zijn omvat zowel het houden van spreekuren, het afleggen van huisbezoeken, acute hulpverlening als het deelnemen aan onderlinge waarneming bij afwezigheid, waaronder gemiddeld per jaar tenminste tien avond-, nacht- of weekenddiensten van tenminste vijf uur en ten hoogste 24 uur per dienst. Een huisarts is lid van een huisartsengroep. Ingevolge het tweede lid van dit artikel dient onder meer de continuïteit van de zorgverlening te zijn gewaarborgd door een goede regeling voor waarneming bij afwezigheid van de huisarts, welke voldoet aan de eisen die de beroepsgroep daaraan stelt. 2.6 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen alleen in geschil is de vraag of eiseres een waarneemregeling heeft getroffen die aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Gelet op de datum van expiratie van de huidige inschrijving van eiseres, 1 april 2006, en de datum van haar aanvraag tot verlenging, 22 januari 2006, zijn de bepalingen van het Kaderbesluit CHVG en het Besluit huisartsgeneeskunde van toepassing. 2.7 Het primaire standpunt van eiseres, kort gezegd inhoudende dat het vereiste van deelname aan een onderlinge waarneemregeling moet worden beoordeeld aan de hand van de regelgeving in de referteperiode van 1 april 2001 tot 1 april 2006 en dat zij, nu zij in de eerste twee jaar van die periode aan de toen geldende eisen heeft voldaan, in aanmerking had behoren te komen voor een verlenging van vijf jaar, kan de rechtbank niet volgen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de vraag of eiseres deelneemt aan een onderlinge waarneemregeling, moet worden beantwoord naar de situatie op de datum waarop de registratie expireert. Gelet op de op de aard van het hier in geding zijnde vereiste (de borging van de continuïteit van de zorg) dient per die datum te worden beoordeeld of een huisarts aan de eis van onderlinge waarneming voldoet. Ten aanzien van de in artikel D.18, gelezen in samenhang met artikel D.19, van het Kaderbesluit CHVG bedoelde referteperiode gaat het voorts met name om het regelmatig en in voldoende mate persoonlijk beschikbaar zijn voor en het daadwerkelijk verlenen van medische zorg en het hebben deelgenomen aan deskundigheidsbevorderende activiteiten, die naar hun aard slechts over een periode in het verleden kunnen worden beoordeeld. Dat eiseres daadwerkelijk in voldoende mate medische zorg heeft verleend en heeft deelgenomen aan deskundigheidsbevorderende activiteiten, vormt echter in deze procedure geen onderwerp van geschil tussen partijen. In zoverre kan deze grond van eiseres mitsdien niet leiden tot gegrondverklaring van haar beroep. 2.8 Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van eiseres is de rechtbank van oordeel dat de overeengekomen waarneemregelingen niet voldoen aan de eisen die daaraan onder meer in het belang van de continuïteit van de zorg gesteld mogen worden. De door eiseres overgelegde korte verklaring van de arts [naam 2] te [woonplaats] (Groningen) van 17 december 2007, en de ongedateerde verklaring van de artsen [naam 3] en [naam 1] te [woonplaats], waaruit niet blijkt op welke periode zij betrekking hebben, voldoen naar het oordeel van de rechtbank niet aan de in redelijkheid aan een dergelijke regeling te stellen vereisten. Onder een onderlinge waarneemregeling kan immers niet anders worden verstaan dan een regeling waarbij de waarnemingen wederkerig zijn, in die zin dat de verschillende partijen er in gelijke mate aan deelnemen. In de door eiseres overgelegde verklaringen, niet meer inhoudende dan de bereidverklaring van de genoemde artsen om gedurende ziekte of dringende afwezigheid van eiseres voor haar waar te nemen, is daarvan geen sprake. Deze regelingen zijn niet wederkerig en kunnen om die reden al niet worden aangemerkt als adequaat. Ook overigens kunnen die verklaringen niet geacht worden te voldoen aan de vereisten die daaraan worden gesteld in het Besluit huisartsgeneeskunde, omdat geen regelingen zijn getroffen voor onder meer vakanties, de omvang en de duur van de waarneming, de bereikbaarheid en de informatie-uitwisseling van behandelde patiënten. Dat eiseres heeft betoogd 24 uur per dag aanwezig te zijn voor haar patiënten en om die reden eigenlijk geen waarnemer nodig te hebben, kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een ander oordeel, nu daarmee de continuïteit van de zorg geenszins is gewaarborgd. Het vorenstaande geldt eveneens voor de regeling met de basisarts [naam 4] (nog daargelaten dat deze arts geen huisarts is), die bovendien niet zelfstandig als huisarts werkt, maar onder supervisie van de huisarts [naam 5] te Utrecht. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank Utrecht, recht doende, verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in 't Veld en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2007. De griffier: De rechter: mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. drs. R. in 't Veld Afschrift verzonden per faxbericht en verzonden per post op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.