Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3460

Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/1654
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Weigering in te stemmen met verzoek tot vervallen verklaren van voorkeursrecht op grond van artikel 8 van de Wvg. Regionaal Structuurplan bevat geen concrete beleidsbeslissingen.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 07/1654 uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2007 inzake [X], allen wonende te [Z], verzoekers, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op verweerders fictieve weigering een besluit te nemen op verzoekers verzoek van 29 mei 2007 om op de voet van artikel 5, tweede lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten (verder: Wvg) het gemeentelijk voorkeursrecht ingevolge artikel 8a en artikel 8 van de Wvg op de percelen van verzoekers, kadastraal bekend gemeente [Z], sectie D, nummers 446, 465, 466 en 570, en sectie C, nummers 42, 805, 807, 809 en 811, (verder: de percelen) te doen vervallen. Hangende dit verzoek heeft verweerder bij besluit van 26 juli 2007, kenbaar gemaakt bij brief van 8 augustus 2007, besloten: - in te stemmen met het verzoek tot het vervallen verklaren van het voorkeursrecht als bedoeld in artikel 8a van de Wvg en - niet in te stemmen met het verzoek tot vervallen verklaren van het voorkeursrecht als bedoeld in artikel 8 van de Wvg. Verzoekers hebben tegen dit besluit eveneens bezwaar gemaakt en bij brief van 9 augustus 2007 de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen met betrekking tot dit besluit. 1.2 Het verzoek is op 31 augustus 2007 ter zitting behandeld, waar verzoekers zijn verschenen bij gemachtigde mr. J.B. Mus, advocaat te Breda. Tevens is verschenen [Y], wonende te [Z]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. v.d. Wetering en mr. D.K. ten Cate, advocaten te Enschede, en A.D. van Lon, werkzaam bij de gemeente Bunnik. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Verweerder heeft op 7 september 2005 aan de raad van de gemeente Bunnik voorgesteld om op grond van artikel 8 van de Wvg gronden aan te wijzen waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Het voorstel tot aanwijzing betreft (onder meer) de gronden van verzoekers en is gedaan vanwege de in het Ontwerp Regionaal Structuurplan 2005-2015 aangegeven indicatieve woningbouwopgave van 5000 woningen in het gebied ruwweg gelegen in de driehoek Bunnik/Houten/Werkhoven. Bedoeld voorstel tot vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht is op 8 september 2005 in de Staatscourant gepubliceerd. 2.4 Bij besluit van 29 september 2005 heeft de raad van de gemeente Bunnik krachtens het bepaalde in artikel 8 van de Wvg besloten om de betreffende gronden aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Het betreffende besluit van de gemeenteraad van Bunnik is op 30 september 2005 in de Staatscourant gepubliceerd. 2.5 Bij schrijven van 29 mei 2007 hebben verzoekers zich tot verweerder gewend met het verzoek om op de voet van artikel 5, tweede lid, van de Wvg over te gaan tot vervallenverklaring van het gemeentelijk voorkeursrecht ingevolge artikel 8a van de Wvg. Bij dat schrijven hebben verzoekers verweerder tevens verzocht het gemeentelijk voorkeursrecht ingevolge artikel 8 van de Wvg te doen vervallen. 2.6 Bij besluit van 26 juli 2007, kenbaar gemaakt bij brief van 8 augustus 2007, heeft verweerder geweigerd in te stemmen met het verzoek tot vervallen verklaren van het voorkeursrecht als bedoeld in artikel 8 van de Wvg. 2.8 Tegen het besluit van 26 juli 2007 is door verzoekers bij verweerder bezwaar gemaakt. Voorts hebben verzoekers zich naar aanleiding van het besluit van 26 juli 2007 bij schrijven van 9 augustus 2007 tot de voorzieningenrechter gewend. In dat schrijven hebben verzoekers verzocht het besluit van 26 juli 2007 te schorsen tot zes weken na het nemen en bekend maken van het besluit op bezwaar. Voorts hebben verzoekers verzocht te bepalen dat zij zes weken na het nemen en bekendmaken van het besluit op bezwaar ten aanzien van alle door hen verkochte percelen beschikken over vervreemdingsvrijheid, dan wel te bepalen dat zij in de positie verkeren als ware ten aanzien van hen een besluit tot vervallenverklaring van kracht dan wel een zodanige voorziening te treffen dat het rechtsgevolg ontstaat dat zij gerechtigd zijn tot vervreemding van alle door hen verkochte percelen tot zes weken na het nemen en bekendmaken van het besluit op bezwaar. 2.9 Bij schrijven van 26 juli 2007 heeft verweerder verzoekers in kennis gesteld van het voornemen om op 20 september 2007 op grond van artikel 6 van de Wvg de raad van de gemeente Bunnik voor te stellen om op grond van artikel 2 van de Wvg gronden aan te wijzen waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Het betreft hier ondermeer gronden van verzoekers waar het besluit van 26 juli 2007 op ziet. 2.10 Verzoekers hebben in hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening aangevoerd dat zij hun percelen zo spoedig mogelijk wensen te vervreemden aan BAM Vastgoed B.V., hetgeen blijkt uit drie notariële kadasterverklaringen met aangehechte uittreksels van de koopovereenkomsten. Gezien verweerders voornemen tot verlenging van het gemeentelijk voorkeursrecht per 20 september 2007, ligt het in de bedoeling van verzoekers om voor die datum de genoemde koopovereenkomsten uit te voeren door tot vervreemding over te gaan. 2.11 Verweerder heeft zijn weigering om in te stemmen met het verzoek tot vervallen verklaren van het voorkeursrecht als bedoeld in artikel 8 van de Wvg in het besluit van 26 juli 2007 gemotiveerd door te stellen dat het Regionaal Structuurplan 2005-2015 (verder: RSP 2005-2015) geen concrete beleidsbeslissingen bevat, waardoor dit plan niet is aan te merken als een structuurplan in de zin van artikel 36c van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) juncto artikel 1, aanhef en sub c, van de Wvg. 2.12 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Wvg, voor zover hier van belang, wordt onder structuurplan verstaan: een structuurplan als bedoeld in artikel 36c van de WRO. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wvg doen burgemeester en wethouders, zodra en voorzover de bij het raadsbesluit gegeven aanwijzing niet meer beantwoordt aan de in artikel 2, tweede lid, gestelde eisen of de in artikel 2, vierde lid, bedoelde termijn is verstreken, de aanwijzing vervallen door het plaatsen van een desbetreffende aantekening bij de ingevolge artikel 4, eerste lid, ter inzage liggende stukken, onder vermelding van de percelen en perceelsgedeelten waarop de aantekening betrekking heeft. Van het vervallen van de aanwijzing doen burgemeester en wethouders mededeling aan een ieder die in de kadastrale registratie ten aanzien van de desbetreffende zaken staat vermeld als eigenaar of rechthebbende op een beperkt recht waaraan die zaken zijn onderworpen, zomede aan het desbetreffende kantoor van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers. Het bepaalde in artikel 4, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wvg kan een eigenaar of beperkt gerechtigde aan burgemeester en wethouders verzoeken, aan het bepaalde in het vorige lid uitvoering te geven. Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na de dag, waarop de aanvrage is ontvangen. Artikel 8 van de Wvg luidt als volgt: 1. De gemeenteraad kan gronden aanwijzen waarop van toepassing zijn de artikelen 10-24, 26 en 27, voor zover die gronden nog niet zijn opgenomen in een ter inzage gelegd ontwerp van een structuurplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of van een bestemmingsplan, waarbij aan de betrokken gronden een gewijzigde bestemming wordt toegedacht onderscheidenlijk gegeven. Bij het raadsbesluit behoort een kaart waarop de betrokken gronden en de aan die gronden toegedachte bestemming zijn aangeduid. 2. Voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid komen alleen in aanmerking gronden waaraan bij dat raadsbesluit een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming. 3. Op het in het eerste lid bedoelde besluit is artikel 2, derde lid, van toepassing en is artikel 4 van overeenkomstige toepassing. 4. Het in het eerste lid bedoelde besluit geldt voor een termijn van ten hoogste twee jaren, te rekenen van zijn dagtekening. 5. Burgemeester en wethouders doen de in het eerste lid bedoelde aanwijzing vervallen: a. voor zover de bij dat besluit aangewezen gronden worden opgenomen in het ontwerp van een structuurplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of van een bestemmingsplan, zodra dit ontwerp is ter inzage gelegd, met dien verstande dat, voor zover die gronden tegelijk met die terinzagelegging worden opgenomen in een voorstel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, burgemeester en wethouders de aanwijzing ten aanzien van die gronden doen vervallen zodra dat voorstel ingevolge artikel 6, tweede lid, het aldaar bedoelde rechtsgevolg heeft gekregen; b. terstond na verloop van de in het vierde lid bedoelde termijn. 6. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing. 2.13 Teneinde tot een voorlopig oordeel omtrent de rechtmatigheid van verweerders besluit te kunnen komen is van belang het antwoord op de vraag of het RSP 2005-2015 is aan te merken als een regionaal structuurplan als bedoeld in artikel 36c van de WRO, zoals omschreven in artikel 1, aanhef en onder c. Wvg. Bij ontkennende beantwoording van deze vraag, zal van een vervallenverklaring als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, onder a, van de Wvg geen sprake kunnen zijn. Ingevolge artikel 36c, eerste lid, van de WRO stelt het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam voor het samenwerkingsgebied een regionaal structuurplan vast, waarin de toekomstige ontwikkeling van dat gebied wordt aangegeven. In dat plan worden concrete beleidsbeslissingen opgenomen over de locatie van projecten of voorzieningen van regionaal belang. Artikel 1 van de WRO bepaalt dat onder een concrete beleidsbeslissing wordt verstaan een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan. Het RSP 2005-2015 bevat naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontegenzeglijk een duidelijke visie op de ruimtelijke ordening in de regio Utrecht, voor zover daarbij substantiële woningbouw is voorzien om de kernen te versterken, een en ander conform het bij de vaststelling van het RSP 2005-2015 aangenomen amendement van de gemeente Bunnik. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 1 van de WRO blijkt dat de wetgever de bevoegdheid om te beslissen welke beleidsuitspraken als een concrete beleidsbeslissing moeten worden gezien, uitsluitend heeft willen toekennen aan het bestuursorgaan dat het plan heeft vastgesteld. Er is beoogd te voorkomen dat een rechter in beroep aan beleidsuitspraken de status van concrete beleidsbeslissing zou kunnen toekennen, waar het vaststellend bestuursorgaan niet voor die status heeft gekozen. De voorzieningenrechter wijst ter ondersteuning van dit standpunt onder meer op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2003, LJN: AF3148. Aangezien in het RSP 2005-2015 op pagina 68 uitdrukkelijk is aangegeven dat het plan geen concrete beleidsbeslissingen bevat, houdt de voorzieningenrechter het er op voorhand op dat dit plan daarom niet is aan te merken als een structuurplan als bedoeld in artikel 36c van de WRO. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter, nu geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, onder a, van de Wvg, geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. 2.14 De voorzieningenrechter is ook op andere gronden van oordeel dat de gevraagde voorziening niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter is zich bewust van het feit dat het met name in het belang van verzoekers is om zo snel mogelijk een definitief oordeel te krijgen omtrent de rechtmatigheid van het door verzoekers bestreden besluit. Een dergelijk oordeel kan gelet op het karakter van de voorlopige voorzieningprocedure evenwel niet worden verkregen, terwijl de voorzieningenrechter evenmin kan vooruitlopen op hetgeen de rechtbank in de bodemprocedure zal beslissen, temeer nu de beoordeling daarvan een uitleg van de bepalingen van de Wvg vergt die zich niet goed leent voor beantwoording in de onderhavige procedure. De omstandigheid dat het voor verzoekers, door de dreigende verlenging van het voorkeursrecht op grond van artikel 2 van de Wvg, onmogelijk wordt gemaakt hun percelen direct te vervreemden aan BAM Vastgoed B.V. is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet een omstandigheid die noopt tot het treffen van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat verzoekers onnodig lang hebben gewacht met het indienen van het verzoek tot vervallenverklaring van het voorkeursrecht. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor de stelling van verzoekers dat zij de consequenties van verweerders besluitvorming, gezien de complexiteit van de materie, als niet-juridisch geschoolden niet hebben kunnen overzien, kan die omstandigheid er niet toe leiden dat daardoor de gevraagde voorziening moet worden toegewezen. Verzoekers hadden immers ook in een veel eerder stadium rechtskundige bijstand kunnen inroepen. Bovendien kunnen verzoekers, ingeval rechtens zou komen vast te staan dat verweerders weigering om in te stemmen met het verzoek tot vervallen verklaren van het voorkeursrecht onrechtmatig is, bij verweerder vergoeding vorderen van de schade die zij lijden door het niet reeds nu direct kunnen vervreemden van de betreffende gronden aan BAM. Voor verweerder zou daarentegen bij toewijzing van het verzoek een onomkeerbare situatie ontstaan. De voorzieningenrechter acht dit onder de hiervoor geschetste omstandigheden een onaanvaardbare consequentie. 2.15 Nu de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet tot het treffen van een voorlopige voorziening, is er ook geen reden om verweerder in de proceskosten te veroordelen Beslissing De voorzieningenrechter, 3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in ´t Veld en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2007. De griffier: De voorzieningenrechter: W.B. Lakeman mr. drs. R. in ´t Veld Afschrift verzonden op: