Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3470

Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0600746
Statusgepubliceerd


Indicatie

Appellanten hebben er zelf voor gekozen om een procedure te entameren tegen hun broer [persoon 1], terwijl zij wisten dat geïntimeerden daarmee, om hun moverende redenen, niet instemden. De uitkomst van zodanige procedure was ook, in elk geval ten aanzien van de eventueel vast te stellen schadeloosstelling, ongewis. Dat betekent dat zij de kosten waarvan zij nu de vergoeding vorderen, hoe dan ook zouden hebben gemaakt, ongeacht de vraag of de onroerende zaak als gevolg van de uitkomst van die procedure meer waard was geworden. Reeds daarom kan, ook al had die procedure feitelijk tot uitkomst dat de pachtovereenkomst werd ontbonden met als gevolg dat de waarde van de onroerende zaak vermeerderde, niet worden gezegd dat er een zodanig verband bestaat tussen de "verarming" van appellanten (ontstaan door het betalen van de proceskosten c.a.) enerzijds en de "verrijking" van alle gerechtigden (uitgezonderd mogelijk [persoon 1]) tot de boedel anderzijds, dat de laatste herleid kan worden tot de eerste. Ook overigens brengt de omstandigheid dat de waarde van de onroerende zaak hoger werd als gevolg van de uitkomst van de op kosten van appellanten gevoerde pachtontbindingsprocedure in beginsel niet met zich mede dat er een zodanig verband bestaat tussen enerzijds de "verrijking" van alle deelgerechtigden (uitgezonderd [persoon 1]), en dus ook van geïntimeerden, en anderzijds de "verarming" van appellanten als gevolg van de door appellanten betaalde kosten van die procedure, dat geïntimeerden ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van appellanten (HR 30 september 2005, NJ 2007-154). Feitelijk kreeg de waardevermeerdering van de onroerende zaak pas gestalte toen en doordat de gemeente bereid bleek meer te betalen voor de onverpachte grond dan zij reeds met geïntimeerden was overeengekomen voor de verpachte grond. In het voorgaande ligt besloten dat de eventuele verrijking die in het realiseren van die hogere opbrengst besloten ligt, evenmin aangemerkt kan worden als een ongerechtvaardigde verrijking van geïntimeerden ten koste van appellanten.


Uitspraak

typ. CB rolnr. C0600746/HE ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, vierde kamer, van 11 september 2007, gewezen in de zaak van: 1. [APPELLANTE SUB 1], wonende te [plaats], [gemeente], 2. [APPELLANTE SUB 2], wonende te [plaats], [gemeente], 3. [APPELLANT SUB 3], wonende te [plaats], 4. [APPELLANT SUB 4], wonende te [plaats], appellanten bij exploot van dagvaarding van 30 mei 2006, procureur: mr. J.E. Benner, tegen: 1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1], wonende te [plaats], 2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2], wonende te [plaats], [gemeente], 3. [GEÏNTIMEERDE SUB 3], wonende te [plaats], [gemeente], 4. [GEÏNTIMEERDE SUB 4], wonende te [plaats], [gemeente], 5. [GEÏNTIMEERDE SUB 5], wonende te [plaats], [gemeente], geïntimeerden bij gemeld exploot, procureur: mr. J.E. Lenglet, op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogen-bosch, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 30 maart 2006 tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 421243 rolnr. 8023/05) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven hebben appellanten twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het uitvoerbaar bij voorraad alsnog toewijzen van hun inleidende vordering, met (hoofdelijke) veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties. 2.2. Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties. 2.3. Op de rolzitting van 17 oktober 2006 hebben geïntimeerden een akte tot correctie genomen. Appellanten hebben eveneens ter rolle van 17 oktober 2006 een akte genomen, waarbij door hen een vijftal producties zijn overgelegd. Geïntimeerden hebben vervolgens nog een antwoordakte genomen. 2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Met de grieven is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. 4.1.1. Appellanten en geïntimeerden zijn broers en zusters van elkaar. Zij hebben samen nóg een broer, [persoon 1], die pachter was van een aantal percelen, kadastraal bekend [gemeente 1], [kadasternummers]. Deze percelen vielen in de nalatenschap van de ouders van partijen en hun broer [persoon 1]. 4.1.2. De [gemeente 2] (waarin de [gemeente 1] na een gemeentelijke herindeling is opgegaan) wilde de betreffende percelen in verpachte of onverpachte staat verwerven, zulks ter uitvoering van haar bestemmingsplan "[bestemmingsplan]". De gemeente was bereid zeker € 5,= per vierkante meter meer te betalen voor de percelen indien zij in onverpachte staat zouden worden geleverd. 4.1.3. Appellanten hebben daarop bij de Pachtkamer van de rechtbank 's-Hertogenbosch een procedure aanhangig gemaakt tegen hun broer [persoon 1] en ontbinding van de pachtovereenkomst gevorderd. Geïntimeerden zijn in die procedure opgeroepen als belanghebbenden. Geïntimeerden hebben verklaard niet in te stemmen met de gevorderde ontbinding van de pachtovereenkomst. 4.1.4. De Pachtkamer heeft bij vonnis van 22 oktober 2002 de pachtovereenkomst ontbonden per 1 november 2002, waarbij de (in conventie) gevallen proceskosten zijn gecompenseerd. 4.1.5. De percelen zijn daarna in onverpachte staat aan de [gemeente 2] verkocht en geleverd. Partijen hebben daardoor ieder ongeveer € 10.000,= meer ontvangen dan indien de percelen in verpachte staat zouden zijn verkocht. 4.1.6. Appellanten hebben zich vervolgens op het primaire standpunt gesteld dat geïntimeerden ongerechtvaardigd zijn verrijkt omdat door de inspanningen van appellanten de pachtovereenkomst is beëindigd en een hogere opbrengst van de percelen kon worden gerealiseerd, terwijl de kosten die appellanten daarvoor hebben moeten maken uitsluitend door hen zijn gedragen. Appellanten hebben daarom in eerste aanleg 5/9e gedeelte van de in het kader van de pachtontbindingsprocedure gemaakte kosten van juridische bijstand van geïntimeerden gevorderd, neerkomend op (per saldo) een totaalbedrag van € 4.010,80. Daarnaast vorderden zij vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 750,= en wettelijke rente. Subsidiair hebben appellanten hun vorderingen gebaseerd op onrechtmatige daad, waartoe zij aanvoeren dat geïntimeerden ten koste van appellanten gebruik maken van een voordeel dat door toedoen van appellanten is bereikt. 4.1.7. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis deze vorderingen afgewezen, daartoe overwegend dat de verkoop geen vermogensverschuiving tussen partijen tot stand heeft gebracht, dat de verrijking van geïntimeerden haar grondslag vindt in de koopovereenkomst met de gemeente en dat die verrijking op zichzelf niet ongerechtvaardigd is. Volgens de kantonrechter is er sprake van een opgedrongen verrijking en gaat het niet aan geïntimeerden aan te spreken op betaling van een evenredig deel van de kosten van de pachtontbindingsprocedure. Van onrechtmatig handelen is eveneens geen sprake, aldus de kantonrechter, die de vorderingen van appellanten afwees en appellanten veroordeelde in de kosten van de procedure. 4.1.8. Appellanten kunnen zich met dat vonnis en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen niet verenigen en zijn daarvan in hoger beroep gekomen. 4.2. Het hof overweegt als volgt. Appellanten hebben er zelf voor gekozen om een procedure te entameren tegen hun broer [persoon 1], terwijl zij wisten dat geïntimeerden daarmee, om hun moverende redenen, niet instemden. De uitkomst van zodanige procedure was ook, in elk geval ten aanzien van de eventueel vast te stellen schadeloosstelling, ongewis. Dat betekent dat zij de kosten waarvan zij nu de vergoeding vorderen, hoe dan ook zouden hebben gemaakt, ongeacht de vraag of de onroerende zaak als gevolg van de uitkomst van die procedure meer waard was geworden. Reeds daarom kan, ook al had die procedure feitelijk tot uitkomst dat de pachtovereenkomst werd ontbonden met als gevolg dat de waarde van de onroerende zaak vermeerderde, niet worden gezegd dat er een zodanig verband bestaat tussen de "verarming" van appellanten (ontstaan door het betalen van de proceskosten c.a.) enerzijds en de "verrijking" van alle gerechtigden (uitgezonderd mogelijk [persoon 1]) tot de boedel anderzijds, dat de laatste herleid kan worden tot de eerste. Ook overigens brengt de omstandigheid dat de waarde van de onroerende zaak hoger werd als gevolg van de uitkomst van de op kosten van appellanten gevoerde pachtontbindingsprocedure in beginsel niet met zich mede dat er een zodanig verband bestaat tussen enerzijds de "verrijking" van alle deelgerechtigden (uitgezonderd [persoon 1]), en dus ook van geïntimeerden, en anderzijds de "verarming" van appellanten als gevolg van de door appellanten betaalde kosten van die procedure, dat geïntimeerden ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van appellanten (HR 30 september 2005, NJ 2007-154). Feitelijk kreeg de waardevermeerdering van de onroerende zaak pas gestalte toen en doordat de gemeente bereid bleek meer te betalen voor de onverpachte grond dan zij reeds met geïntimeerden was overeengekomen voor de verpachte grond. In het voorgaande ligt besloten dat de eventuele verrijking die in het realiseren van die hogere opbrengst besloten ligt, evenmin aangemerkt kan worden als een ongerechtvaardigde verrijking van geïntimeerden ten koste van appellanten. 4.3 Geïntimeerden hadden, om hun moverende redenen, reeds overeenstemming bereikt met de gemeente omtrent verkoop in verpachte staat, hadden aan de raadsman van appellanten tijdig kenbaar gemaakt dat zij niet deel wensten te nemen aan de procedure tegen [persoon 1] (en daar zelfs bezwaar tegen maakten), en dat zij ook niet in de kosten daarvan wensten te delen. In die situatie kon van hen in redelijkheid niet worden verlangd dat zij, tegen hun uitdrukkelijke wens in, op instigatie van appellanten, stelling zouden moeten nemen in de procedure tegen [persoon 1]. In de gegeven omstandigheden is van ongerechtvaardigde verrijking van geïntimeerden ten koste van appellanten, waarvan het redelijk is dat deze wordt vergoed, geen sprake en blijven de kosten die appellanten hebben gemaakt om de pachtovereenkomst met hun broer [persoon 1] te beëindigen, voor hun eigen rekening. 4.4 De geschetste handelingen van geïntimeerden kunnen in de hiervoor omschreven situatie evenmin worden aangemerkt als handelingen in strijd met datgene wat in het maatschappelijk verkeert betaamt, zodat er ook geen sprake van is dat geïntimeerden onrechtmatig jegens appellanten zouden hebben gehandeld. 4.5 Het vorenstaande leidt tot de conclusie, dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van appellanten, zijnde de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep. 5. De uitspraak Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is overwogen; veroordeelt appellanten hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van geïntimeerden tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 248,= aan verschotten en € 948,= aan salaris procureur. Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, De Groot-van Dijken en Huijbers-Koopman en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 11 september 2007.