Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3477

Datum uitspraak2007-09-10
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers07/253
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vernietiging terugvordering Wwb-uitkering. Grondslagverlating doordat terugvordering in bob ruimere periode beslaat dan in bip. Verhouding tussen terugvorderingsgronden van art. 58 lid 1 sub a en sub e van de Wwb. Geen keuzevrijheid.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Bestuursrecht Zaaknummer: 07/253 WWB Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiseres], wonende te Den Helder, eiseres, gemachtigde mr. E. van der Heijden, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder. Ontstaan en loop van de zaak Met ingang van 12 augustus 2004 ontving eiseres een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (Wwb). Bij besluit van 22 december 2005 heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 1 juli 2005 beëindigd. Voorts heeft verweerder in dit besluit de uitkering van eiseres herzien in die zin dat het recht op uitkering over de periode van 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2005 wordt ingetrokken en de over deze periode ten onrechte ontvangen uitkering van netto € 1.493,40 teruggevorderd. Verweerder heeft het terug te vorderen bedrag bij besluit van 5 januari 2006 nader vastgesteld op € 1.486,40, waarbij het tegoed van eiseres aan vakantiegeld is verrekend met de schuld. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 januari 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 december 2006 (hierna: het bestreden besluit), voorzover hier van belang, heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard met dien verstande dat hij netto € 1.199,96 van eiseres terugvordert. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 januari 2007 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 18 juni 2007, waar partijen – zoals van te voren aangekondigd – niet zijn verschenen. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. Motivering 1. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar beroepschrift geen gronden heeft aangevoerd tegen de in het bestreden besluit in stand gelaten beëindiging van haar Wwb uitkering per 1 juli 2005 en de herziening van die uitkering over de periode van 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2005. Daarom moet de rechtbank uitsluitend beoordelen of verweerder een bedrag van netto € 1.199,96 wegens ten onrechte genoten uitkering van eiseres mocht terugvorderen. 2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres gedurende haar gehele uitkeringsperiode, die liep van 12 augustus 2004 tot en met 30 juni 2005, in totaal netto € 1.199,96 teveel heeft ontvangen. Dit bedrag is het resultaat van een berekening van de voor eiseres gedurende die periode geldende (wisselende) normbedragen en toeslagen en de verrekening van de door eiseres in die periode genoten inkomsten uit arbeid. 3. Eiseres heeft – samengevat weergegeven – betoogd dat er slechts rechtsgeldig teruggevorderd kan worden, indien haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zij teveel uitkering heeft ontvangen. Eiseres stelt dat zij verweerder steeds tijdig en volledig heeft geïnformeerd over haar inkomsten uit arbeid en dat zij erop mocht vertrouwen dat verweerder die informatie tijdig en adequaat had verwerkt. Zij betwist dan ook dat haar redelijkerwijs duidelijk is geweest dat zij teveel uitkering heeft ontvangen. Ten slotte heeft eiseres betoogd dat verweerder in het bestreden besluit de grondslag van primaire besluit heeft verlaten, doordat aanvankelijk de terugvordering slechts betrekking had op de maanden mei en juni 2005 en de terugvordering uiteindelijk de volledige uitkeringsperiode beslaat. 4. Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Wwb kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken: a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand; b. indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Wwb kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand: a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend; b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen; c. voortvloeit uit gestelde borgtocht; d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat; e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat: 1°. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken; 2°. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming. Ingevolge artikel 58, vijfde lid, van de Wwb vindt terugvordering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Handhavingsverordening van de gemeente Den Helder, vastgesteld bij raadsbesluit van 9 juni 2004 en in werking getreden op 1 juli 2004, wordt het college verplicht om over te gaan tot terugvordering van ten onrechte of teveel verstrekte bijstand of reïntegratievoorziening. 5. Ambtshalve overweegt de rechtbank eerst het volgende. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 januari 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ nummer AZ8022, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat artikel 7 van de Handhavingsverordening onverbindend moet worden geacht omdat de gemeenteraad daarmee de in artikel 8a van de Wwb aan hem toegekende verordenende bevoegdheid heeft overschreden. De rechtbank neemt echter aan dat de Handhavingsverordening, zoals te doen gebruikelijk, is vastgesteld op voorstel van verweerder en dat verweerder in overeenstemming met artikel 7 van de Handhavingsverordening handelt. Daarom ziet de rechtbank aanleiding deze bepaling te beschouwen als de verwoording van de gedragslijn van verweerder ter invulling van de in de artikelen 54 en 58 aan hem toegekende discretionaire bevoegdheid. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragslijn niet in strijd komt met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel. Verweerder mag dus – behoudens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden – ten volle gebruik maken van de hem ingevolge de artikelen 54 en 58 van de Wwb toekomende bevoegdheid. 6. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit de grondslag van primaire besluit heeft verlaten. Hiertoe overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel het primaire besluit van 22 december 2005 zo moet worden gelezen dat verweerder van eiseres een bedrag terugvordert dat overeenkomt met het bedrag dat zij als gevolg van de herziening van haar recht op bijstand over de periode van 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2005 ten onrechte/te veel heeft ontvangen. Dit blijkt ook uitdrukkelijk uit de aan het besluit van 22 december 2005 gehechte zogenaamde beëindigingsberekening. Uit de aan het besluit van 5 januari 2006 gehechte beëindigingsberekening zou kunnen worden afgeleid dat het teruggevorderde bedrag ook betrekking heeft op hetgeen eiseres in april 2005 teveel aan bijstand heeft ontvangen. Uit de stukken blijkt dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de terugvordering als zodanig en heeft gesteld dat zij de door verweerder gemaakte berekening niet kan volgen. Doordat in het bestreden besluit de terugvordering de gehele uitkeringsperiode van eiseres bestrijkt – te weten de periode van 12 augustus 2004 tot en met 30 juni 2005 – heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb niet op grondslag van het bezwaar beslist. 7. De rechtbank overweegt verder dat uit de stukken blijkt dat verweerder vanaf de ingangsdatum van het recht op bijstand door eiseres steeds tijdig is geïnformeerd over haar inkomsten uit arbeid. Verweerder heeft de inkomsten van eiseres bij [naam] een maand achteraf en de inkomsten bij [naam] twee maanden achteraf verrekend met haar recht op uitkering. Vaststaat dat verweerder het recht van eiseres op bijstand slechts heeft herzien voor de periode van 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2005. Voor de daarvóór liggende periode heeft verweerder geen herzieningsbesluit(en) als bedoel in artikel 54, derde lid, van de Wwb genomen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat er uitsluitend een wettelijke grondslag is voor een terugvordering over de periode van 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2005. Nu uit de in het dossier aanwezige berekening (een computeruitdraai van 11 september 2006) blijkt dat de in het bestreden besluit vervatte terugvordering de periode van 12 augustus 2004 tot en met 30 juni 2005 betreft, ontbeert het overgrote deel van de terugvordering – over mei en juni 2005 heeft eiseres per saldo € 61,67 teveel uitkering ontvangen – de vereiste wettelijke grondslag. Voorzover verweerder heeft beoogd de terugvordering van eiseres over de periode van 12 augustus 2004 tot en met 30 april 2005 te baseren op artikel 58, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwb overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in de uitspraak van 15 mei 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BA5772, is artikel 58, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwb uitsluitend geschreven voor de gevallen waarin herziening of intrekking van een toekenningsbesluit niet aan de orde is (geweest), en niettemin (meer) bijstand is verleend als gevolg van een administratieve vergissing aan de zijde van het bestuursorgaan die bij de toekenning of bij de uitbetaling van de bijstand is begaan. De rechtbank wijst erop dat artikel 58, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwb nagenoeg letterlijk overeenkomt met artikel 81, tweede lid, van de Algemene bijstandswet (Abw), terwijl artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb kan worden aangemerkt als de opvolger van artikel 81, eerste lid, van de Abw. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 maart 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AO5434, is uitgemaakt dat het bestuursorgaan niet vrij is om artikel 81, tweede lid, van de Abw ook toe te passen in de gevallen waarop artikel 81, eerste lid, van de Abw ziet. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestuursorgaan niet vrij is om artikel 58, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwb toe te passen in de gevallen waarop artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb ziet. In de onderhavige zaak is een betalings- en verrekeningssystematiek aan de orde – vergelijkbaar met de problematiek die speelde in de uitspraak van 2 maart 2004 – waarin is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering van bijstand op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb. Gelet hierop moet, mede gelet op de twee hiervoor genoemde uitspraken, terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwb in dit geval strijdig worden geacht met de Wwb. 8. Uit het voorgaande volgt dat de in het bestreden besluit vervatte terugvordering, voorzover die is gebaseerd op artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb, voor het overgrote deel de vereiste wettelijke grondslag ontbeert. Verder volgt uit het voorgaande dat de in het bestreden besluit vervatte terugvordering, voorzover die is gebaseerd op artikel 58, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwb, in strijd is met de Wwb. 9. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. 10. De rechtbank ziet gezien deze uitspraak aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres voor de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,00, waarbij één punt is toegekend voor het indienen van het beroepschrift en het gewicht van de zaak is aangemerkt als gemiddeld. 11. Ten overvloede overweegt de rechtbank met het oog op de nieuw te nemen beslissing op bezwaar nog het volgende. Indien verweerder van plan is de terugvordering over de periode van 12 augustus 2004 tot en met 30 april 2005 van een wettelijke basis te voorzien door voor die periode een herzieningsbesluit te nemen, dan dient verweerder te bezien of verweerders besluit van 16 maart 2005 daaraan niet in de weg staat. In dat besluit is onder meer vermeld dat de uitkering van eiseres over februari 2005 niet betaalbaar wordt gesteld vanwege de verrekening van inkomsten uit arbeid van eiseres over de maand december 2004. Verder dient verweerder dan te bezien of de zogenaamde zesmaandenjurisprudentie niet aan een dergelijk herzieningsbesluit in de weg staat. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten van € 322,00; - wijst de gemeente Den Helder aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van € 322,00 dient te worden gedaan aan eiseres; - bepaalt dat de gemeente Den Helder aan eiseres het griffierecht van € 38,00 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2007 door mr. drs. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Riemeijer, griffier. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.