Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3483

Datum uitspraak2007-08-08
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers250638 / HA ZA 05-3344
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hypothecaire geldlening aangegaan door X en Y, onderpand in 1997 al door fiscus geëxecuteerd. Aflossingen door X aangemerkt als erkenning van vordering door X; verjaring vordering jegens (erfgenamen) X gestuit door erkenning. Vordering jegens Y verjaard.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Uitspraak: 8 augustus 2007 Zaak-/rolnummer: 250638 / HA ZA 05-3344 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres, procureur mr. T.A. Vermeulen, advocaat mr. D.K. Greveling te Hilversum, - tegen - 1. de gezamenlijke erfgenamen van [X], 2. [Y], wonende te Almere, gedaagden, procureur mr. A.P.M. Henket, advocaat mr. M.A. le Belle te Alkmaar. Partijen worden hierna ook aangeduid als "de bank" respectievelijk "de erfgenamen van [X]" en “[Y]”. 1. Het verloop van het geding 1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 17 oktober 2005 en de door de bank overgelegde producties; - conclusie van antwoord, met één productie; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 19 juli 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 7 december 2006; - de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door de bank overgelegde producties; - conclusie van repliek; - conclusie van dupliek. 1.2 Uit de conclusie van dupliek blijkt dat gedaagden na afloop van de comparitie van partijen kennis hebben genomen van de producties die de bank ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft overgelegd en die bij die gelegenheid abusievelijk niet aan gedaagden waren toegezonden. 2. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemoti¬veerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast: 2.1 Op 24 juni 1993 heeft de bank aan gedaagden een geldlening verstrekt van f 100.000,00. Ter zake is een recht van hypotheek gevestigd op het appartementsrecht [adres] dat in eigendom toebehoorde aan de besloten vennootschap [X] Holding B.V. te Rotterdam. In het afschrift van een op 24 juni 1993 voor notaris Kooijman te Rotterdam (hierna: de notaris) verleden akte is vermeld: “Heden (…) verschenen voor mij (…) I. a. de heer [X] (…) b. de heer (…), candidaat-notaris (…), ten deze handelend als gemachtigde van: mevrouw [Y] (…) hierna zowel tezamen als ieder afzonderlijk te noemen: “Schuldenaar” (…) II. mevrouw (…), ten deze handelend als mondeling gevolmachtigde van de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V. (…), hierna te noemen: “Bank”. De comparanten verklaarden dat de Schuldenaar en de Bank zijn overeengekomen dat door de Schuldenaar ten behoeve van de Bank een recht van hypotheek en een pandrecht worden verleend op de in deze akte omschreven goederen, tot zekerheid zoals in deze akte omschreven. De Schuldenaar heeft verklaard wegens op heden ontvangen gelden, (…) schuldig te zijn aan de Bank een bedrag van EENHONDERDDUIZEND GULDEN (…), onder leningnummer [leningnummer]. (…) De volmachtgeefster sub I.b. heeft bij akte de dato drie en twintig juni negentienhonderd drie en negentig, voor mij, notaris, verleden volmacht gegeven. Van het bestaan van deze volmacht is mij, notaris, genoegzaam gebleken. (…)” 2.2 De bank heeft op advies van de notaris de betreffende hypothecaire inschrijving in 1997 doen doorhalen. 2.3 In verband met een executoriaal beslag door de belastingdienst op 26 november 1997 is de onroerende zaak geveild. De opbrengst uit de veiling is geheel aan de belasting¬dienst uitgekeerd. 2.4 Bij brief van 5 januari 2005 geadresseerd aan [X] en/of [Y], [adres], heeft de bank bericht: “(…) Betreft: uw ABN AMRO Woninghypotheek, nummer [leningnummer] Geachte heer [X] en mevrouw [Y], Mogelijk is het aan uw aandacht ontsnapt, maar uit onze informatie blijkt dat u ons nog een bedrag van EUR 49.479,59 verschuldigd bent. Wij verzoeken u daarom dit bedrag binnen vijf werkdagen over te maken op rekeningnummer (…)” 2.5 [X] is op 11 juni 2005 overleden. [Y], met wie [X] onder uitsluiting van elke gemeenschap gehuwd was, heeft als enige erfgename de nalatenschap van [X] zuiver aanvaard. 3. De vordering De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden hoofdelijk te veroordelen aan de bank te betalen € 51.324,35 met rente en kosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de bank aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 De bank is met [X] en [Y] op 24 juni 1993 overeengekomen dat de bank aan hen een geldlening van f 100.000,00 verstrekt, waarbij [X] en [Y] over die geldlening maandelijks een rente dienen te betalen van 7,5% op jaarbasis. 3.2 De restantschuld uit deze geldlening is geheel opeisbaar als gevolg van het executoriaal beslag en de veiling van het object, waarvan de opbrengst geheel aan de belastingdienst is uitgekeerd. 3.3 De restantschuld beloopt per 1 september 2005 een bedrag van € 51.324,34. 3.4 Gedaagden zijn ondanks herhaalde aanmaningen in gebreke gebleven met de betaling van deze schuld. 4. Het verweer Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van de bank in de kosten van het geding. Gedaagden hebben daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 [Y] is niet zelfstandig aansprakelijk voor de geldschuld. Zij betwist dat zij een overeenkomst van geldlening voor een bedrag van f 100.000,00 is aangegaan. Zij betwist dat zij heeft meegewerkt aan het verlijden van de hypotheekakte van 24 juni 1993. De in die akte genoemde volmacht, die zij op 23 juni 1993 zou hebben ondertekend, is haar onbekend. 4.2 De vordering is verjaard. De verjaring is niet gestuit. 4.3 De bank heeft ten opzichte van [X] en [Y] onzorgvuldig gehandeld door de belastingdienst voor te laten gaan. De erfgenamen van [X] en [Y] betwisten dat [X] heeft meegewerkt aan de door de notaris voorgestelde rang¬wisseling. Op basis van een (onjuist) advies van de notaris heeft de bank aanvaard dat de belastingdienst zich ging verhalen op het object. De bank heeft onvoldoende gelet op de belangen van [X] en [Y]. De gevolgen hiervan dienen naar maatstaven van redelijkheid en billijk¬heid voor rekening van de bank te blijven. 5. De beoordeling 5.1 Naar de onweersproken stelling van de bank is haar vordering na executie van het appartements¬recht door de belastingdienst op 26 november 1997 opeisbaar geworden. Die vordering van de bank is door verloop van vijf jaar verjaard, tenzij die verjaring daarvoor rechts¬geldig is gestuit. De verjaring wordt onder meer gestuit door erkenning van het recht van de schuldeiser. De schuldenaar kan met zoveel woorden erkennen dat hij schuldig is, schriftelijk of mondeling, maar het is niet noodzakelijk dat de schuld uitdrukkelijk wordt erkend. Elke handeling of gedraging van de schuldenaar waaruit blijkt dat hij de schuld erkent, stuit de verjaring. Een erkenning van schuld ligt onder andere opgesloten in het betalen of verrekenen van rente, het doen van een aanbod van betaling, het doen van een verzoek om uitstel van betaling en het doen van een aanbod om overleg te plegen over de hoogte van de schuld. 5.2 Volgens de bank is de vordering ten opzichte van de erfgenamen van [X] gestuit door de erkenning van [X]. De bank heeft in dit verband een beroep gedaan op de door haar overgelegde “overzicht boekingen” en rekeningafschriften van [X]. 5.3 Uit de overgelegde rekeningafschriften blijkt dat van de privérekening van [X] bedragen zijn afgeschreven, waarvan de omschrijving telkens luidt: “[nummer] ABN AMRO BANK N.V. Betreft hypotheek [nummer]”. Dit laatste nummer komt overeen met het in (het hierboven onder 2.1 weergegeven afschrift van) de hypotheekakte vermelde leningnummer. Zo is met rentedatum 1 juli 2000 een bedrag van f 341,67 afgeschreven, met rentedatum 30 december 2001 f 483,33 en met rentedatum 2 juli 2002 € 181,51. Met de bank is de rechtbank van oordeel dat deze betalingen zijn aan te merken als handelingen van [X], waaruit blijkt dat hij de schuld erkent. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [X] niet heeft geweten dat deze bedragen ten behoeve van de hypotheek¬schuld zijn afgeschreven. Sinds laatstvermelde afschrijving is tot aan de datum van de dagvaarding geen periode van vijf jaar verlopen. Van verjaring van de rechts¬vordering ten opzichte van de erfgenamen van [X] is dus geen sprake. 5.4 De van de privérekening van [X] gedane betalingen kunnen niet als een erkenning van de schuld door [Y] worden aangemerkt. Dit heeft de bank overigens ook niet gesteld. Evenmin is gesteld of gebleken dat [Y] eerder dan bij de hierboven onder 2.4 weergegeven brief van 5 januari 2005 tot betaling is aangemaand of dat haar voordien een schriftelijke mededeling is gedaan waarin de bank zich tegenover haar ondubbelzinnig haar recht op nakoming heeft voorbehouden. Nu geoordeeld moet worden dat op 5 januari 2005 de verjaring van de rechtsvordering tegen [Y] al was voltooid, kan in het midden blijven of de brief van die datum [Y] – gelet ook op de adressering – heeft bereikt. De vordering tegen [Y] zal worden afgewezen. Het verweer van [Y] dat zij de geldleningovereenkomst niet is aangegaan behoeft daarom evenmin bespreking. 5.5 De erfgenamen van [X] hebben bij conclusie van antwoord de hoogte van het open¬staande bedrag betwist. Bij repliek heeft de bank in dit verband een beroep gedaan op de door haar bij gelegenheid van de comparitie van partijen overgelegde financieel overzichten over de jaren 2002 tot en met 2004. Bij dupliek hebben de erfgenamen van [X] hierop niet meer gereageerd. De rechtbank leidt daaruit af dat zij hun betwisting van de omvang van de vordering niet hebben gehandhaafd, zodat op dit punt van de juistheid van de stellingen van de bank wordt uitgegaan. 5.6 Dat de bank heeft meegewerkt aan de rangwisseling en daardoor haar verhaals¬object heeft verloren, kan – anders dan de erfgenamen van [X] menen – niet leiden tot het oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de tussen partijen als gevolg van de geldlening¬overeenkomst geldende regel, dat de restant schuld na de executie van de verhypothekeerde onroerende zaak geheel opeisbaar is, van toepassing is. 5.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering ingesteld tegen de erfgenamen van [X] toewijsbaar is. 5.8 De bank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proces¬kosten van [Y]. De rechtbank ziet aanleiding de verrichte werkzaamheden van de procureur van [Y] op de helft van de punten te waarderen, nu de helft van die werkzaamheden zijn terug te voeren op de verweren gevoerd namens [Y]. De erfgenamen van [X] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de bank. De rechtbank ziet aanleiding de verrichte werkzaamheden van de procureur van de bank eveneens op de helft van de punten te waarderen, nu de helft van die werkzaamheden zijn terug te voeren op de vordering tegen de erfgenamen van [X]. 6. De beslissing De rechtbank, wijst af de vordering van de bank voor zover ingesteld tegen [Y]; veroordeelt de erfgenamen van [X] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de bank te betalen het bedrag van € 51.324,35 (zegge: eenenvijftig duizend driehonderd vieren¬twintig euro en vijfendertig eurocent), vermeerderd met de overeengekomen rente ad 7,5 % per jaar over dit bedrag vanaf 1 september 2005 tot aan de dag der voldoening; veroordeelt de bank in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Y] bepaald op nihil aan verschotten en op € 1.341,00 aan salaris voor de procureur; veroordeelt de erfgenamen van [X] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van de bank bepaald op € 1.130,00 aan vast recht, op € 85,60 aan overige verschotten en op € 1.341,00 aan salaris voor de procureur; verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren. Uitgesproken in het openbaar. 336