Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3502

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4123 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Pijnklachten zonder somatisch oorzaak.


Uitspraak

05/4123 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 mei 2005, 04/3085 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. C. Brouwer-Morren, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2007. Appellante is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. M.M.J.E. Budel. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 27 mei 2004 is appellante per 2 juni 2004 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 november 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 4 november 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe – kort gezegd – overwogen dat er gelet op de medische stukken geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat bezwaarverzekeringsarts M. Carere in haar rapport van 5 oktober 2004, aangevuld op 1 november 2004, heeft geconcludeerd dat van objectiveerbare afwijkingen niet is gebleken en dat er geen sprake is van een ziekte of gebrek, terwijl deze opvatting steun vindt in de informatie van behandelend gynaecoloog dr. J.M.J. Dony, gynaecoloog drs. P.T.M. Weijenborg, anesthesioloog drs. A.P. Wolff en psycholoog drs. E. Pothof. Gelet hierop heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat er geen reden is voor het aannemen van enige beperking, waaronder een urenbeperking. In hoger beroep heeft appellante allereerst herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat, dat de diagnose bekkenbodemhypertonie niet in de beoordeling is betrokken en dat een urenbeperking aangewezen is. Verder heeft appellante aangevoerd slechts in beperkte mate te kunnen zitten, waardoor zij veel liggend moet doen met nek- en schouderklachten tot gevolg. Ten slotte heeft appellante erop gewezen dat haar klachten door haar behandelaars serieus worden genomen en dat er geen sprake is van klachtfixatie of inconsistent gedrag. De Raad overweegt als volgt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond is om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante onzorgvuldig dan wel onjuist is vastgesteld. De Raad betrekt het volgende in zijn oordeel. Bezwaarverzekeringsarts Carere heeft blijkens zijn rapport van 5 oktober 2004, aangevuld op 1 november 2004, geconcludeerd dat de (pijn)klachten van appellante naar objectieve, medische maatstaven gemeten niet zijn terug te voeren op een ziekte of gebrek. Hij heeft zijn bevindingen onder meer gebaseerd op informatie van behandelend gynaecoloog Dony van 18 juni 2002, 24 maart 2003, 24 juni 2003, 4 augustus 2003, op informatie van de door appellante geraadpleegde gynaecoloog Weijenborg van 13 november 2003 en op informatie van seksuoloog drs. C.M. Vergeer van 21 augustus 2003 en klinisch psycholoog in opleiding Pothof van 16 januari 2004. Uit de informatie van behandelend gynaecoloog Dony volgt dat bij appellante sprake is van bekkenbodemdystonie met daarmee samenhangende pijnklachten, zulks na een operatie vanwege vestibulodynie in december 2002. Gynaecoloog Weijenborg heeft de klachten van appellante aangemerkt als pijnklachten in de vulvaregio zonder medisch objectiveerbare oorzaak (i.e. essentiële vulvodynie). Seksuoloog Vergeer en klinisch psycholoog in opleiding Pothof hebben appellante geadviseerd zich te richten op het leren omgaan met haar klachten en de afwezigheid van een somatische oorzaak voor die klachten. Het is de Raad niet gebleken dat de beschikbare informatie de bezwaarverzekeringsarts tot een andere conclusie had moeten leiden. De Raad wijst erop dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 5 oktober 2004, aangevuld op 1 november 2004, heeft verklaard de door gynaecoloog Dony gestelde diagnose bekkenbodem-dystonie niet over te nemen, omdat deze diagnose ‘wisselend gesuggereerd wordt door behandelaars’. De Raad acht deze opvatting van de bezwaarverzekeringsarts, gelet op de stukken aanvaardbaar. Er is volgens de Raad dan ook geen grond voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts de klachten van appellante niet serieus heeft genomen dan wel heeft onderschat. In dit verband acht de Raad het niet onjuist dat ook de nek- en schouderklachten niet tot beperkingen hebben geleid, nu deze klachten – ook naar de mening van appellante – het gevolg zijn van de liggende houding die appellante ter vermijding of vermindering van de primaire pijnklachten veelvuldig aanneemt. Gelet hierop is de Raad evenmin gebleken dat aanleiding bestaat voor een urenbeperking. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt, waaruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen.