Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3503

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers152889
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat nu vast staat dat gedaagde permanent, en dus ook in de periode van 1 oktober tot 1 april, in de bungalow woont in ieder geval geen sprake is van gebruik voor recreatieve doeleinden als bedoeld in artikel C11 van de notariële akte. Hij heeft de bungalow dus niet uitsluitend overeenkomstig de bestemming tot zomer- en vakantiehuis gebruikt en heeft derhalve gehandeld in strijd met artikel 8 lid 1 van de Algemene Bepalingen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 152889 / HA ZA 07-387 Vonnis in verzet van 25 juli 2007 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GROND-STUK B.V., gevestigd te Weesp, eiseres, gedaagde in het verzet, procureur mr. L. Paulus, advocaat mr. M.C.J. Freijters te Koekange, tegen [gedaagde], wonende te Voorthuizen, gedaagde, eiser in het verzet, procureur mr. F.J. Boom, advocaat mr. J.G.J. Elslo te Groenekan. Partijen zullen hierna Grond-Stuk en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 21 maart 2007; - een, ten behoeve van de comparitie, door mr. L. Paulus namens Grond-Stuk gezonden brief d.d. 25 mei 2007 met één (als productie 4 genummerde) productie; - het proces-verbaal van comparitie van 25 juni; - een door mr. J.G.J. Elslo namens [gedaagde] aan de rechtbank gezonden brief gedateerd 5 juli 2007. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Grond-Stuk heeft het chaletpark annex bungalowpark “de Zeumersehof”, gelegen aan de Kieftveen 32 te Voorthuizen, in eigendom. [gedaagde] heeft op de Zeumersehof een zomerhuisje (verder: de bungalow), dat is gebouwd op een in erfpacht uitgegeven kavel. 2.2. Het recht van erfpacht op onder andere deze kavel is gevestigd bij notariële akte van 31 december 1980. Zowel deze notariële akte als de daarin toepasselijk verklaarde Algemene Bepalingen bevinden zich bij de stukken. In de notariële akte is, voor zover van belang, bepaald: C11 Het in erfpacht uitgegeven perceel grond mag uitsluitend worden gebruikt om daarop een zomerbungalow te hebben en deze mag uitsluitend gebruikt worden voor recreatieve doeleinden (…). In de Algemene Bepalingen is bepaald, voor zover van belang: Artikel 8 lid 1 De erfpachter zal de hiervoor onder artikel 1 bedoelde bungalow uitsluitend overeenkomstig de bestemming tot zomer- en vakantiehuis mogen gebruiken (…) een en ander met inachtneming van hetgeen omtrent dat gebruik bij of krachtens de wet, plaatselijke verordeningen en andere voorschriften van overheidswege, alsmede door de te Barneveld te vestigen coöperatieve vereniging Coöperatieve Vereniging tot beheer van het bungalowpark “Ponderosa” U.A. te Voorthuizen is of zal worden bepaald. Artikel 19 lid 1 Bij elke niet-nakoming van één der verplichtingen hem terzake van de erfpacht opgelegd, verbeurt de erfpachter ten behoeve van de grondeigenaar een boete gelijk aan het tienvoud van het bedrag van de canon, zoals deze geldt in het jaar waarin de niet-nakoming plaats heeft (…). 2.3. De rechtsverhouding tussen Grond-Stuk als grondeigenaar en [gedaagde] als erfpachter wordt door de notariële akte en de Algemene Bepalingen, en dus door hetgeen daaruit hiervoor is geciteerd, beheerst. 3. Het geschil 3.1. Grond-Stuk heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat: I. [gedaagde] in strijd handelt met artikel 8 lid 1 van de Algemene Bepalingen en daardoor ingevolge artikel 19 lid 1 van de Algemene Bepalingen een boete verbeurt ten behoeve van de grondeigenaar gelijk aan het tienvoud van het bedrag van de canon, zoals deze geldt in het jaar waarin de niet-nakoming plaats heeft, zijnde tien maal € 1.178,61; en verder dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: II. [gedaagde] ieder ander gebruik van zijn bungalow op het bungalowpark van Gond-Stuk verbiedt dan overeenkomstig de bestemming tot zomer- en vakantiehuis alsmede beperkt tot recreatiedoeleinden, op straffe van een dwangsom van € 1500,00 per dag dat [gedaagde] met dit verbod in gebreke blijft; III. [gedaagde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Grond-Stuk te betalen de boete gelijk aan het tienvoud van het bedrag van de canon, zoals deze geldt in het jaar waarin de niet-nakoming plaats heeft, zijnde tien maal € 1.178,61, maakt € 11.786,10, alsmede de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de eerste dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. 3.2. Daaraan legt Grond-Stuk ten grondslag dat [gedaagde] het gehele jaar, althans in elk geval grote delen van het jaar, woonachtig is in de bungalow zodat geen sprake meer is van recreatief gebruik van de bungalow maar van permanente bewoning. 3.3. Bij verstekvonnis van 10 januari 2007 zijn de vorderingen van Grond-Stuk toegewezen, waarbij de dwangsom is toegewezen tot een maximum van € 50.000,00 en [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Grond-Stuk tot de dag van de uitspraak begroot op € 882,32. 3.4. [gedaagde] vordert in het verzet hem te ontheffen van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij het verstekvonnis en: - primair: Grond-Stuk niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering; - subsidiair: Grond-Stuk haar vordering in zijn geheel te ontzeggen, althans af te wijzen; - meer subsidiair: de door Grond-Stuk gevorderde dwangsommen te matigen tot nihil, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; - met veroordeling van Grond-Stuk in de kosten van het geding waaronder de executiekosten van het verstekvonnis en de kosten van het verzet. 3.5. Grond-Stuk heeft ter comparitie haar vordering onder II gewijzigd in die zin dat zij thans vordert dat het [gedaagde] verboden wordt om in de periode van 1 oktober tot 1 april langer dan twee weken aaneengesloten in de woning in het park te verblijven, op straffe van een dwangsom van € 1500,00 per dag dat [gedaagde] met dit verbod in gebreke blijft. 3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen. 4.2. Bij de beoordeling van het geschil tussen partijen heeft te gelden dat [gedaagde], noch zijn raadsman, op de comparitie van partijen is verschenen en aldus de ter comparitie aangevoerde nadere stellingen van Grond-Stuk onweersproken heeft gelaten. Bij brief van 5 juli 2007 heeft mr. J.G.J. Elslo namens [gedaagde] verzocht om, middels het toelaten van re- en dupliek, in de gelegenheid te worden gesteld te reageren op de door Grond-Stuk ter comparitie gedane wijziging van eis. Het niet verschijnen ter comparitie komt voor rekening van [gedaagde]. De rechtbank ziet, gelet op het feit dat Grond-Stuk door de eiswijziging haar vordering onder II heeft aangepast aan de door [gedaagde] in de verzetdagvaarding opgeworpen stelling dat voor de uitleg van het begrip recreatieve doeleinden uit de notariële akte dient te worden aangesloten bij de overeenkomst tot uitgifte in erfpacht van 13 juli 1978, zoals nog ter sprake zal komen onder 4.11, geen aanleiding om [gedaagde], danwel zijn raadsman, alsnog in de gelegenheid te stellen te reageren op de eiswijziging. Bovenstaande brengt mee dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de niet weersproken nadere stellingen van Grond-Stuk. Nietigheid van de dagvaarding, niet-ontvankelijkheid Grond-Stuk 4.3. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] komt er op neer dat de inleidende dagvaarding van Grond-Stuk nietig moet worden verklaard. Hij voert daartoe in de eerste plaats aan dat de dagvaarding niet volgens de eisen der wet aan hem is betekend, namelijk niet aan zijn woonplaats. In de tweede plaats voert [gedaagde] aan dat de inhoud van de dagvaarding niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Aan deze laatste reden tot nietigheid van de dagvaarding verbindt [gedaagde] de conclusie dat Grond-Stuk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen. 4.4. De rechtbank overweegt ten aanzien van het eerste beroep van [gedaagde] op nietigheid van de inleidende dagvaarding als volgt. Een eventuele nietigheid van het exploot van de inleidende dagvaarding wordt ingevolge artikel 122 Rv gedekt door het feit dat [gedaagde] in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis van 10 januari 2007. Het feit dat [gedaagde] zich in de verstekprocedure zoals hij stelt niet heeft kunnen verweren, is, nu hij zich in de verzetprocedure alsnog kan verweren, geen reden om te oordelen dat hij onredelijk in zijn belangen is geschaad zodat het beroep op nietigheid wordt verworpen. 4.5. Ten aanzien van het tweede beroep op nietigheid wordt als volgt overwogen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de inleidende dagvaarding nietig is omdat de inhoud niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, werpt [gedaagde] op dat Grond-Stuk in de dagvaarding niet heeft voldaan aan haar substantiëringsplicht en de bewijsaandraagplicht. Noch de substantiëringsplicht noch de bewijsaandraagplicht zijn echter op straffe van nietigheid voorgeschreven. Het beroep op nietigheid van de inleidende dagvaarding wordt dan ook verworpen. 4.6. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van Grond-Stuk wordt eveneens verworpen. Nog los van het feit dat het beroep op nietigheid van de inleidende dagvaarding, waaraan [gedaagde] het beroep op niet-ontvankelijkheid had gekoppeld, is verworpen, merkt de rechtbank op dat de eventuele nietigheid van de dagvaarding niet tot niet-ontvankelijkheid van Grond-Stuk zou hebben geleid. 4.7. Aangezien het beroep op nietigheid van de inleidende dagvaarding wordt verworpen, blijven de kosten van de verstekprocedure, welke zijn veroorzaakt door het feit dat [gedaagde] in de verstekprocedure niet is verschenen, voor zijn rekening. Vorderingen Grond-Stuk 4.8. De centrale vraag die partijen verdeeld houdt is of het gebruik dat [gedaagde] maakt van zijn bungalow al dan niet in strijd is met de daarvoor geldende regels. De vraag welk gebruik [gedaagde] van zijn bungalow mag maken, dient te worden beantwoord aan de hand van de notariële akte van erfpacht van 31 december 1980. In artikel C11 van de notariële akte is bepaald dat de bungalow uitsluitend gebruikt mag worden voor recreatieve doeleinden. 4.9. Omdat het begrip “recreatieve doeleinden” in de notariële akte en de daarin toepasselijk verklaarde Algemene Bepalingen niet nader is omschreven, dient de betekenis van dit begrip nader te worden uitgelegd. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het begrip recreatieve doeleinden mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie o.a. Hoge Raad 13 maart 1981, NJ 1981, 635). 4.10. [gedaagde] verwijst hiervoor naar een overeenkomst tot uitgifte in erfpacht van 13 juli 1978 waarin in artikel I onder 1 is bepaald dat de zomerbungalow overeenkomstig haar bestemming door de erfpachter gebruikt kan worden van 1 april tot 1 oktober van elk jaar en waarin voorts is opgenomen dat de erfpachter voor het gebruik buiten dit tijdvak dispensatie dient aan te vragen bij de gemeente Barneveld. 4.11. De overeenkomst tot uitgifte in erfpacht van 13 juli 1978 bevindt zich, in tegenstelling tot hetgeen in de verzetdagvaarding is gesteld, niet bij de stukken. Grond-Stuk heeft ter comparitie geen bezwaar gemaakt tegen de stelling van [gedaagde] dat voor de uitleg van het begrip recreatieve doeleinden dient te worden aangesloten bij de overeenkomst tot uitgifte in erfpacht. Zij heeft ter comparitie haar vordering onder II zodanig gewijzigd dat ook daarin nu de jaarlijkse periode van 1 april tot 1 oktober wordt genoemd, kennelijk aansluitend bij de desbetreffende bepaling uit de overeenkomst van 13 juli 1978. De rechtbank is van oordeel dat nu beide partijen van het bepaalde in de overeenkomst tot uitgifte in erfpacht uitgaan, het begrip recreatieve doeleinden uit artikel C11 van de notariële akte overeenkomstig het bepaalde in deze overeenkomst dient te worden uitgelegd. Hieruit volgt dat tussen partijen heeft te gelden dat [gedaagde] elk jaar van 1 april tot 1 oktober gebruik mag maken van de bungalow, zonder dat dit gebruik in strijd is met het bepaalde in de notariële akte en de daarin toepasselijk verklaarde Algemene Bepalingen. Voor het eventuele gebruik van de bungalow buiten dit tijdvak, dus van 1 oktober tot 1 april van elk jaar, dient [gedaagde] dispensatie aan de gemeente Barneveld te vragen. 4.12. Daar niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] dispensatie heeft aangevraagd bij de gemeente Barneveld voor gebruik van de bungalow in de periode van 1 oktober tot 1 april, gaat de rechtbank er van uit dat dit niet is gebeurd en dat [gedaagde] dus slechts gebruik mag maken van de bungalow van 1 april tot 1 oktober van elk jaar. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat het, gelet op de zich bij de stukken bevindende uitdraai van de internetsite “www.Barneveld.nl” getiteld “Wonen in een recreatieverblijf?” van juli 2003, maar zeer de vraag is of aan [gedaagde] dispensatie zou zijn verleend. Uit deze uitdraai blijkt immers dat de gemeente Barneveld strengere regels hanteert met betrekking tot de bewoning van recreatieverblijven dan welke regels tussen partijen gelden. [gedaagde] is natuurlijk gehouden zich ook aan deze publiekrechtelijke regels te houden, maar dat staat thans buiten de rechtsverhouding van de partijen zoals die in dit geschil aan de rechtbank is voorgelegd. 4.13. Namens Grond-Stuk heeft [anoniem], bestuurder van Grond-Stuk ter comparitie een verklaring afgelegd waarin wordt verwezen naar productie 4, welke ten behoeve van de comparitie bij brief d.d. 25 mei 2007 is gezonden. [anoniem] verklaart, voor zover van belang: Productie 4 is een registratie van de keren dat [gedaagde] met zijn pas de slagboom heeft geopend om het park in te rijden danwel te verlaten. (…) Uit de inhoud van productie 4 blijkt dat [gedaagde] bijna dagelijks, ook in de periode van 1 oktober tot 1 april, gebruik maakt van de slagboom van het park om het park in te rijden danwel te verlaten. Hieruit ontstaat het beeld dat [gedaagde] permanent in de bungalow woont. Dit beeld wordt bevestigd door de namens Grond-Stuk door [anoniem], parkmanager van Grond-Stuk, tijdens de comparitie afgelegde verklaring. [anoniem] verklaart, voor zover van belang: Ik maak regelmatig rondes door het park. Ik zie dat [gedaagde] permanent woont in de woning. Een keer heb ik [gedaagde] te pakken proberen te krijgen op het adres [straatnaam], omdat hij achterstallig was met de canon. Daar woont zijn vriendin of vrouw of ex-vrouw. Zij vertelde mij dat [gedaagde] niet op dat adres woont. (…) 4.14. Nu [gedaagde] de inhoud van productie 4 onweersproken heeft gelaten, gaat de rechtbank, gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen, uit van de juistheid hiervan. Het verweer van [gedaagde] dat hij feitelijk woont op het adres [straatnaam] 71 te Voorthuizen zoals aangevoerd in de verzetdagvaarding, danwel aan de [straatnaam] te Voorthuizen zoals opgeworpen in de brief van 5 juli 2007 van mr. J.G.J. Elslo, wordt gelet op de inhoud van productie 4 en de ter comparitie afgelegde nadere verklaringen van de zijde van Grond-Stuk verworpen. Als vaststaand wordt aangenomen dat [gedaagde] permanent, dus ook in de periode van 1 oktober tot 1 april, in de bungalow woont. 4.15. De rechtbank is van oordeel dat nu vast staat dat [gedaagde] permanent, en dus ook in de periode van 1 oktober tot 1 april, in de bungalow woont in ieder geval geen sprake is van gebruik voor recreatieve doeleinden als bedoeld in artikel C11 van de notariële akte. [gedaagde] heeft de bungalow dus niet uitsluitend overeenkomstig de bestemming tot zomer- en vakantiehuis gebruikt en heeft derhalve gehandeld in strijd met artikel 8 lid 1 van de Algemene Bepalingen. 4.16. De vordering van Grond-Stuk onder I kan worden toegewezen. 4.17. Grond-Stuk heeft ter comparitie haar vordering onder II gewijzigd en aangepast aan het door [gedaagde] met betrekking tot de overeenkomst tot uitgifte van erfpacht van 13 juli 1978 gestelde, in die zin dat zij thans vordert dat het [gedaagde] verboden wordt om in de periode van 1 oktober tot 1 april langer dan twee weken aaneengesloten in de woning in het park te verblijven, op straffe van een dwangsom van € 1500,00 per dag dat [gedaagde] met dit verbod in gebreke blijft. 4.18. De rechtbank wijst dit gedeelte van de vordering eveneens toe, maar matigt de dwangsom tot € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00. 4.19. Nu vast staat dat [gedaagde] de bungalow in strijd met artikel 8 lid 1 van de Algemene Bepalingen niet uitsluitend overeenkomstig de bestemming tot zomer- en vakantiehuis heeft gebruikt, verbeurt [gedaagde] in beginsel op grond van artikel 19 lid 1 van de Algemene Bepalingen een boete gelijk aan het tienvoud van het bedrag van de canon, zoals deze geldt in het jaar waarin de niet-nakoming plaats heeft. 4.20. Op grond van artikel 6:93 BW is echter voor het vorderen van nakoming van een boetebeding, zijnde ieder beding waarbij is bepaald dat de schuldenaar gehouden is een geldsom of een andere prestatie te voldoen indien hij in de nakoming van zijn verbintenis tekortschiet, een aanmaning of een andere voorafgaande verklaring nodig in dezelfde gevallen als deze is vereist voor het vorderen van schadevergoeding op grond van de wet. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is geweest van een dergelijke aanmaning of voorafgaande verklaring van de zijde van Grond-Stuk waarbij [gedaagde] een termijn is gesteld waarbinnen hij het gebruik van de bungalow in overeenstemming diende te brengen met de daarvoor geldende regels op straffe van aansprakelijkheid voor de boete. De inleidende dagvaarding kan niet als een dergelijke aanmaning worden gezien omdat in deze dagvaarding niet staat vermeld welk gebruik [gedaagde] mocht maken van de bungalow zonder daarmee in strijd met de notariële akte te handelen. 4.21. Nu niet is voldaan aan de voorwaarden die voor verbeuring van de boete gelden, zal de vordering van Grond-Stuk onder III worden afgewezen. Ontbreken belang procedure 4.22. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het Grond-Stuk ontbreekt aan enig rechtens te dienen belang zodat haar op grond van artikel 3:303 BW geen vordering toekomt. Nu door [anoniem] ter comparitie is verklaard dat het gebruik van de bungalow buiten het seizoen, (de rechtbank begrijpt: buiten de periode van 1 oktober tot 1 april) extra kosten voor Grond-Stuk met zich brengt, kan niet gezegd worden dat Grond-Stuk geen belang heeft bij de vordering. Van misbruik van recht is geen sprake. 4.23. Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande deels worden vernietigd. Vernietigd wordt hetgeen onder 3.2 en 3.3 en 3.4 in het verstekvonnis is opgenomen. In plaats van het onder 3.2 en 3.3 opgenomen verbod tot ieder ander gebruik van de bungalow op het bungalowpark dan overeenkomstig de bestemming tot zomer- en vakantiehuis, alsmede beperkt tot recreatiedoeleinden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1500,00, tot een maximum van € 50.000,00 wordt het [gedaagde] verboden om in de periode van 1 oktober tot 1 april langer dan twee weken aaneengesloten in de woning in het park te verblijven, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] met dit verbod in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,00. Voor het overige zal het verstekvonnis op genoemde gronden worden bekrachtigd. Kosten procedure [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Grond-Stuk worden begroot op: - salaris procureur 452,00 (1,0 punt × tarief € 452,00) Totaal EUR 452,00 5. De beslissing De rechtbank 5.1. vernietigt het verstekvonnis, voor zover [gedaagde] daarbij onder 3.4 is veroordeeld om aan Grond-Stuk te betalen een boete gelijk aan het tienvoud van het bedrag van de canon, zoals deze geldt in het jaar waarin de niet-nakoming plaats heeft, zijnde tien maal € 1.178,61, maakt € 11.786,10, vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van dit bedrag vanaf 4 december 2006 tot aan de dag van de volledige betaling; 5.2. vernietigt voorts het verstekvonnis, voor zover [gedaagde] daarbij onder 3.2 ieder ander gebruik van zijn bungalow op het bungalowpark van Grond-Stuk dan overeenkomstig de bestemming tot zomer-en vakantiehuis alsmede beperkt tot recreactiedoeleinden is verboden en voorzover daarbij onder 3.3 is bepaald dat [gedaagde] voor iedere dag dat hij in strijd handelt met het hiervoor overwogene, aan Grond-Stuk, een dwangsom verbeurt van € 1500,00, tot een maximum van € 50.000,00; 5.3. bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige; opnieuw beslissend 5.4. verbiedt het [gedaagde] om in de periode van 1 oktober tot 1 april langer dan twee weken aaneengesloten in de woning in het park te verblijven; 5.5. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat hij in strijd handelt met het onder 5.2 bepaalde, aan Grond-Stuk een dwangsom verbeurt van € 500,00 per dag, tot een maximum van € 50.000,00; 5.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Grond-Stuk tot op heden begroot op € 452,00; 5.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; 5.8. wijst af het meer of anders door Grond-Stuk gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2007. Coll: JG