Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3506

Datum uitspraak2006-12-05
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/501083-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen invoer cocaïne. Verdachte zou de uit Brazilië komende drugskoerierster [medeverdachte] op Schiphol afhalen en haar begeleiden naar haar aflever adres. Verdachte heeft zich aldus samen met haar schuldig gemaakt aan de invoer van bijna twee kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM VESTIGING SCHIPHOL SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/501083-06 Uitspraakdatum: 5 december 2006 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 november 2006 in de zaak tegen: [verdachte], ALTHANS ZICH ZO NOEMEND, TEVENS BEKEND ONDER DE NAMEN [alias 1] EN [alias 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 14 augustus 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 1977,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1 Bewijsverweren en overwegingen naar aanleiding van die verweren De raadsvrouw heeft aangevoerd dat – zakelijk weergegeven – verdachte niet op Schiphol was om medeverdachte [medeverdachte] op te vangen en verder te begeleiden, maar daar enkel verbleef met de bedoeling om een tijdelijke slaapplaats te zoeken en te bedelen. De rechtbank deelt de zienswijze van de raadsvrouw niet en overweegt daartoe als volgt. [medeverdachte] heeft direct na haar aanhouding ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee verklaard dat zij buiten zou worden opgehaald, en dat zij niet wist door wie. Op verzoek van de Koninklijke Marechaussee is [medeverdachte] vervolgens met de Koninklijke Marechaussee naar het voor afhalers bestemde gedeelte van aankomsthal 3 gegaan teneinde de Koninklijke Marechaussee in de gelegenheid te stellen haar afhaler te onderkennen en aan te houden. De Koninklijke Marechaussee heeft geconstateerd dat verdachte, enkele minuten nadat [medeverdachte] in het voor afhalers bestemde gedeelte van aankomsthal 3 was aangekomen, tweemaal voorbij [medeverdachte] is gelopen en haar daarbij heeft aangekeken. Vervolgens heeft verdachte, binnen een minuut, [medeverdachte] twee keer aangesproken. Bij de tweede gelegenheid heeft [medeverdachte] met haar hoofd naar verdachte geknikt. Verdachte is vervolgens met stevige pas weggelopen waarbij hij nog diverse malen naar [medeverdachte] heeft omgekeken. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend [medeverdachte] op Schiphol te hebben aangesproken. Voorts voerde verdachte met zich een mobiele telefoon waarin op 14 augustus 2005 om 11:07 uur, zijnde een tijdstip gelegen na de aankomst van na te melden vlucht, de cijfercombinatie 0798, zijnde het vluchtnummer van de vlucht van [medeverdachte], was ingetoetst. Daarnaar gevraagd, heeft verdachte tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo heeft hij bij de Koninklijke Marechaussee verklaard betreffende combinatie te hebben ingetoetst teneinde zijn beltegoed te checken en daartoe, bij gebrek aan wetenschap van het juiste nummer, op goed geluk voormelde combinatie te hebben ingetoetst. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat hij gewoon met zijn telefoon zat te spelen en probeerde deze op te waarderen. Dat de door verdachte afgelegde verklaring, zoals hij ter terechtzitting heeft aangegeven, door de tolk op dat punt niet goed zou zijn vertaald, acht de rechtbank, in aanmerking genomen dat verdachte tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan en begrepen en voorts dat de rechtbank ter terechtzitting is gebleken dat er geen sprake was van communicatieproblemen tussen verdachte en de tolk die eveneens bij de rechter-commissaris als tolk is opgetreden, niet aannemelijk geworden. De verklaring van verdachte dat hij op Schiphol bedelde teneinde een treinkaartje naar Ter Apel te kunnen bekostigen, is in aanmerking genomen dat hij in het bezit was van een door hemzelf bekostigd retourticket Den Haag HS-Schiphol, ongeloofwaardig. In het licht van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] dat zij opgehaald zou worden en in het licht van het gegeven dat in de mobiele telefoon van verdachte het vluchtnummer van de vlucht, waarmee [medeverdachte] op Schiphol was aangekomen, is ingetoetst op een tijdstip na aankomst van die vlucht, kunnen de waarnemingen van de verschillende verbalisanten omtrent de wijze waarop verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] op elkaar reageerden, als redengevend voor het bewijs worden beschouwd, dat het verdachte was die [medeverdachte] met de door haar meegevoerde cocaïne zou ophalen. De verklaringen van verdachte, deels leugenachtig voorzover hij heeft verklaard dat hij de medeverdachte niet heeft aangesproken en deels – zoals hiervoor weergegeven – ongeloofwaardig en onaannemelijk, hebben kennelijk slechts ten doel de waarheid te bemantelen, te weten dat verdachte op Schiphol was om [medeverdachte], in de hoedanigheid van drugskoerierster, op te halen. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat – als het al zo zou zijn dat verdachte de opdracht zou hebben gehad om [medeverdachte] op Schiphol op te vangen – deze hulp niet als medeplegen van de invoer van de door [medeverdachte] met zich gevoerde cocaïne kan worden betiteld, nu een eendrachtige samenwerking en gezamenlijk plan tussen verdachte en [medeverdachte] daartoe ontbreekt. Ook deze opvatting van de raadsvrouw deelt de rechtbank op grond van het navolgende niet. In artikel 1, vierde lid van de Opiumwet is – onder andere – bepaald dat onder binnen het grondgebied brengen van – kort gezegd – verdovende middelen mede is begrepen elke handeling, gericht op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Het is derhalve niet nodig dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de cocaïne. Uit de direct na haar aanhouding afgelegde verklaring blijkt dat [medeverdachte] op Schiphol zou worden opgehaald. In deze verklaring en in de aanwezigheid van het vluchtnummer van de vlucht, waarmee [medeverdachte] op Schiphol was aangekomen in de mobiele telefoon van verdachte zomede in hetgeen de verbalisanten in het voor de afhalers bestemde gedeelte van Terminal 3 op Schiphol met betrekking tot verdachte en [medeverdachte] hebben waargenomen, ligt besloten een bewuste samenwerking tussen en gezamenlijke uitvoering van [medeverdachte] en verdachte op het verder vervoer en de aflevering of overdracht van de door [medeverdachte] binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dan verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. 3.2 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat: hij op 14 augustus 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 1977 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Vordering van de officier van justitie en motivering van de sanctie 6.1 Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft het tenlastegelegde feit bewezen geacht en gevorderd dat de rechtbank verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met betrekking tot het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen treinkaartje en de mobiele telefoon van het merk Nokia verbeurd worden verklaard. 6.2 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte zou de uit Brazilië komende drugskoerierster [medeverdachte] op Schiphol afhalen en haar begeleiden naar haar aflever adres. Verdachte heeft zich aldus samen met haar schuldig gemaakt aan de invoer van bijna twee kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. 6.3 Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een treinkaart en een mobiele telefoon dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die aan verdachte toebehorende voorwerpen is begaan. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht. 2, 10 van de Opiumwet. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd: - 1.00 STK Telefoontoestel NOKIA 1600 - 1.00 STK Treinkaart NS voor route Den Haag-Schiphol 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Odink, voorzitter, mrs. Toeter en Steenmetser-Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Antonos, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 december 2006.