Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3519

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers06/00248
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inkomstenbelasting. Navordering ter zake van ten onrechte – wegens overschrijding van de aanmeldingstermijn - geclaimde investeringsfaciliteiten is terecht. Boetebeschikking vernietigd omdat standpunt inzake tijdstip van aangaan van de verplichting pleitbaar is.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nummer 06/00248 Proces-verbaal mondelinge uitspraak appellant : X (hierna: belanghebbende) te : Z verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) aangevallen beslissing : uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 12 mei 2006, nummer AWB 05/4333 betreft : navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 (hierna: de aanslag) alsmede de daarbij opgelegde boetebeschikking (hierna: de boetebeschikking) nummer : 01.H17 mondelinge behandeling : op 22 augustus 2007 te Arnhem waarbij verschenen : A, bijgestaan door B, alsmede namens de Inspecteur, C, bijgestaan door D gronden: 1. Sedert juli 1998 exploiteert belanghebbende tezamen met E (hierna: de medevennoot), in de vorm van een vennootschap onder firma, een transportbedrijf. 2. In verband met de koop van een Scania frontstuur trekker, type R 164 LA 4x2 King of the Road (hierna: de trekker) ontvangen de vennoten een offerte, uitgebracht door F B.V. (hierna: F BV) te Q, gedagtekend 2 april 2001. De offerte is geldig tot 1 juli 2001. Het netto te investeren bedrag bedraagt fl. 169.000 exclusief BTW, zijnde de aanschafwaarde van de trekker ad fl. 209.000 verminderd met de waarde van de inruilwagen ad fl. 40.000. 3. Naar aanleiding van deze offerte vindt een onderhoud plaats tussen belanghebbende en een verkoopmedewerker van F BV. Ten tijde van dit onderhoud hebben belanghebbende en de verkoopmedewerker de nadere specificaties van de op te leveren trekker doorgenomen en met elkaar afgestemd. Volgens de notities die op de offerte zijn geplaatst, betroffen die nadere specificaties onder meer het plaatsen van zwart lederen chauffeurs- en bijrijderstoelen, het aanbrengen van een VPS alarmsysteem, het aanbrengen van een lucht geveerde vooras, het aanbrengen van banden van het merk ‘Michelin’, de levering zonder sliding rails en contrast tape aan de zijkant van de deuren, het treffen van voorbereidingen voor een telefoonaansluiting, het overzetten van de telefoon en 27MC-apparatuur, het in de kleur wit spuiten van de spiegels alsmede het aanbrengen van blauwe strepen op de onderlijnen van de trekker. 4. Het vorenbedoelde onderhoud leidde, aldus de aantekeningen op de offerte, tot een te investeren bedrag van fl. 181.100, zijnde fl. 173.500 voor de aanschaf van de trekker minus de inruil en vermeerderd met fl. 3.800 wegens het uitbreiden van het alarmsysteem, fl. 3.300 in verband met het aanbrengen van een lucht geveerde vooras alsmede fl. 500 ter zake van het overzetten van de telefoon en 27MC-apparatuur. 5. Op 5 april 2001 plaatst F BV vervolgens een order bij de importeur, G BV (hierna: de importeur) te R. Op het orderformulier wordt vermeld dat de order bestemd is voor ‘X Transport, a-straat 1 te Z’. Voorts worden op het orderformulier de onder punt 3 genoemde specificaties weergegeven. 6. De importeur bevestigt op 11 april 2001 de order van F BV ten name van ‘X te Z’. De orderbevestiging vermeldt onder meer de hiervoor genoemde specificaties. Tevens wordt door de importeur melding gemaakt van een verwachte leveringsdatum van 31 mei 2001. 7. Met dagtekening 23 april 2001 ontvangen de vennoten een door F BV opgestelde schriftelijke opdrachtbevestiging voor de levering van de trekker tegen een netto te investeren bedrag van fl. 181.100. In de opdrachtbevestiging wordt gerefereerd aan het hiervóór genoemde onderhoud, waarbij – aldus de opdrachtbevestiging – belanghebbende opdracht heeft gegeven tot levering van de trekker. De opdrachtbevestiging bevat een beschrijving van de te leveren trekker, waaronder de onder punt 3 genoemde specificaties. De opdrachtbevestiging vermeldt geen geldigheidsduur. 8. Voor de leveringsvoorwaarden wordt in de opdrachtbevestiging verwezen naar de Algemene Voorwaarden. Uit artikel 1, tweede en derde lid, van de met betrekking tot de opdrachtbevestiging toepasselijke Algemene Voorwaarden blijkt dat de overeenkomst de verkoper eerst bindt nadat hij deze heeft goedgekeurd. Voorts dient de overeenkomst altijd schriftelijk te worden verstrekt. Het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst maakt deze echter niet nietig. 9. De opdrachtbevestiging van 23 april 2001 is voor akkoord getekend door belanghebbende. Daarbij is geen datum van ondertekening vermeld. 10. Tussen partijen is in geschil of de verplichting tot de aanschaf van de trekker reeds vóór 24 april 2001 is aangegaan. Voorts is in geschil of de Inspecteur de boetebeschikking terecht heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend. 11. Op grond van artikel 6:217, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding daarvan. Nadat F BV op 2 april 2001 een aanbod heeft gedaan in de vorm van een offerte, heeft tussen belanghebbende en de verkoopmedewerker een onderhoud plaatsgehad waarbij de specifieke kenmerken van de trekker alsmede het te investeren bedrag zijn besproken. Gelet op het feit dat de verkoopmedewerker op 5 april 2001 een order heeft geplaatst ten name van X Transport met inachtneming van de hiervóór onder punt 3 genoemde specificaties, acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van het genoemde onderhoud het nader specifieke aanbod van de verkoopmedewerker mondeling heeft aanvaard en dat belanghebbende mede namens de medevennoot opdracht heeft gegeven tot levering van de trekker. Aldus is naar het oordeel van het Hof ten tijde van het genoemde onderhoud, dat kennelijk vóór of op 5 april 2001 heeft plaatsgevonden, een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen die ertoe heeft geleid dat belanghebbende reeds op dat moment een verplichting tot de koop van de trekker is aangegaan. Dat voor belanghebbende de mogelijkheid bestond de opdracht geheel of gedeeltelijk te annuleren staat er naar het oordeel van het Hof niet aan in de weg dat belanghebbende op het moment van het sluiten van de mondelinge overeenkomst daaraan is gebonden. De omstandigheid dat F BV zich erop kan beroepen dat zij op grond van de op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden niet aan de opdracht is gebonden, omdat de opdracht nog niet schriftelijk is aanvaard, staat er evenmin aan in de weg dat door belanghebbende ingevolge de opdrachtverlening verplichtingen zijn aangegaan (vergelijk Hoge Raad 10 juli 1995, nr. 30 407, BNB 1995/284). 12. Gelet op het hiervoor overwogene is het Hof van oordeel dat de verplichting tot de aanschaf van de trekker vóór 24 april 2001 is aangegaan. Het gelijk is op dit punt derhalve aan de Inspecteur. De uitspraak van de Rechtbank kan op dit punt in stand blijven. 13. De Rechtbank heeft de boetebeschikking kennelijk gehandhaafd doch nagelaten hiervoor een motivering te geven. Het Hof zal de vraag of de boetebeschikking terecht is opgelegd niet terugwijzen naar de Rechtbank doch deze, met instemming van partijen, zelf in hoger beroep afdoen. 14. Het Hof acht belanghebbendes opvatting, die inhoudt dat hij niet eerder dan op 24 april 2001 – het moment waarop belanghebbende de opdrachtbevestiging heeft ondertekend – de verplichting tot aanschaf van de trekker is aangegaan, in redelijkheid verdedigbaar, gelet op de mededeling van de verkoopmedewerker dat belanghebbende de mogelijkheid had de opdracht te annuleren door de opdrachtbevestiging niet te ondertekenen. Door dit standpunt in te nemen heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat er aanvankelijk te weinig belasting is geheven. De boetebeschikking is derhalve ten onrechte opgelegd. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende. De uitspraak van de Rechtbank moet voor wat betreft de boetebeschikking in hoger beroep worden vernietigd. proceskosten: Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof bepaalt de voor vergoeding in aanmerking komende kosten op - procedure Rechtbank 2 (proceshandelingen) x € 322 = € 644 - procedure Hof 2 (proceshandelingen) x € 322 = € 644 x 1 (gewicht van de zaak) € 1.288 x 1 (samenhang met rolnummer 06/00246) € 1.288 beslissing: Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep: - bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de opgelegde naheffingsaanslag; - vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur voor wat betreft de boetebeschikking; - vernietigt de boetebeschikking; - gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht bij het Hof van € 105. Bij de Rechtbank is geen griffierecht betaald; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.288 - en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Aldus gedaan op 5 september 2007 door mr. M.C.M. de Kroon, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. J.W. Zwemmer, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, De voorzitter, (C.E. te Brake) (M.C.M. de Kroon) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 september 2007 Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.