Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3520

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers06/00145
Statusgepubliceerd


Indicatie

Loonbelasting. Toepassing van de eindheffingsregeling met anoniementarief is terecht bij ontbrekende loonbelastingverklaringen.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector belasting nummer 06/00145 uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 6 maart 2006, nummer AWB 05/3676, in het geding tussen de Inspecteur en X BV, gevestigd te Z (hierna: belanghebbende) 1. De belastingaanslag, de beschikking, het bezwaar en het geding voor de Rechtbank 1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de belastingaanslag) opgelegd van € 92.782. Bij beschikking is tegelijkertijd aan belanghebbende een vergrijpboete van € 22.202 opgelegd. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 62.078 en de vergrijpboete tot € 6.206 1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 maart 2006 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 19.437 en de vergrijpboete verminderd tot € 1.941. De uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht. 2. Het geding voor het Hof 2.1. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 6 april 2006. Bij het verweerschrift heeft belanghebbende incidenteel hoger beroep ingesteld. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 januari 2007 te Arnhem door de tweede meervoudige belastingkamer. Het proces-verbaal van de zitting is aan deze uitspraak gehecht. 2.3. De Inspecteur heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota wordt als hier ingelast aangemerkt. 3. De vaststaande feiten Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de Rechtbank hieromtrent in haar uitspraak heeft vastgesteld. 4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 4.1. Tussen partijen is in het principale hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of het ontbreken van (ondertekende) loonbelastingverklaringen moet leiden tot toepassing van het anoniementarief dan wel tot het achterwege laten van de loonheffingskorting. In het incidentele hoger beroep is in geschil of de inspecteur terecht eindheffing heeft toegepast. 4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting. 4.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en primair tot ongegrondverklaring van het beroep bij de Rechtbank en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 35.428 en van de boete tot € 3.537. 4.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toepassing van de eindheffingsregeling. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. principaal hoger beroep 5.1.1 Bij arrest van 8 juni 2007, nr. 43.045, heeft de Hoge Raad onder meer het volgende geoordeeld: “ 3.2.3. Op grond van de tussen het bepaalde in artikel 26b en artikel 29, lid 4, van de Wet bestaande samenhang (…) moet onder het verstrekken van naam, adres en woonplaats door de werknemer aan de inhoudingsplichtige, op niet-nakoming van de verplichting waartoe eerstvermeld artikel een sanctie stelt, worden verstaan het verstrekken van die gegevens op de wijze als in laatst¬vermeld artikellid geregeld, dus door middel van een loonbelastingverklaring. Daaruit volgt dat, ingeval de verstrekking van naam, adres of woonplaats van de werknemer niet door middel van een loonbelastingverklaring is geschied, het in artikel 26b voorgeschreven anoniementarief moet worden toegepast, ook in het geval waarin de inhoudingsplichtige langs andere weg van naam, adres en woonplaats van de werknemer op de hoogte is. (…) 3.3.1. Middel II is gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat toepassing van het anoniementarief achterwege dient te blijven in het geval waarin van een werknemer weliswaar een loonbelastingverklaring in de loonadministratie aanwezig is, maar daarop de handtekening van de werknemer ontbreekt. 3.3.2. De handtekening strekt ertoe buiten twijfel te stellen wie de verklaring heeft ingevuld. Zonder die handtekening kan in het algemeen niet met zekerheid worden vastgesteld dat de verstrekte gegevens en verklaringen daadwerkelijk afkomstig zijn van degene die in de verklaring wordt genoemd. Mede gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 3.2.3 is overwogen, moet worden geoordeeld dat indien de handtekening ontbreekt, in het algemeen de gegevens niet zijn verstrekt als in artikel 26b in verbinding met artikel 29, lid 4, van de Wet bedoeld, zodat het in artikel 26b voorgeschreven anoniementarief moet worden toegepast. ” 5.1.2 Gelet op het hiervoor aangehaalde oordeel van de Hoge Raad is het gelijk in het principale hoger beroep aan de Inspecteur. 5.2 incidenteel hoger beroep 5.2.1 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat ten onrechte de eindheffingsregeling is toegepast. Belanghebbende heeft ter zitting daaraan toegevoegd dat daarbij ook brutering achterwege dient te blijven. Op belanghebbende rust alsdan de last aannemelijk te maken dat de mogelijkheid van verhaal niet van de aanvang af heeft ontbroken (Hoge Raad 24 september 2004, nr. 39.202, BNB 2004/414, rechtsoverwegingen 3.7 en 3.8). 5.2.2 In dit verband stelt belanghebbende dat de nageheven loonbelasting verhaalbaar is op de werknemer voor zover zij kunnen worden getraceerd en dat het bij enkelen van hen zeker zal lukken. Voorts acht belanghebbende het gewenst dat een voor verhaal vatbare naheffingsaanslag wordt opgelegd, waarna hem een termijn moet worden gegund om daadwerkelijk loonbelasting te verhalen op de werknemers. 5.2.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat verhaal zowel rechtens als feitelijk mogelijk is geweest. Hij wijst erop dat het niet nakomen van verplichtingen, zoals in de situatie van belanghebbende, een (na)laten is dat in de risicosfeer van de werkgever ligt en dat in het algemeen verhaal op anonieme werknemers bezwaarlijk is. De Inspecteur wijst er in dit verband op dat belanghebbende er ook niet in is geslaagd alsnog (kopieën van) identiteitsbewijzen of ingevulde loonbelastingverklaringen van de desbetreffende werknemers te verkrijgen. 5.2.4 Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, die geen bewijs voor zijn stellingen heeft bijgebracht, niet aannemelijk gemaakt dat op enig moment verhaal mogelijk is geweest van de in de onderhavige naheffingsaanslag begrepen loonbelasting/premie volksverzekeringen. Het gelijk is op dit punt derhalve aan de inspecteur. 5.3 conclusie inzake naheffingsaanslag Gelet op het vorenoverwogene is de naheffingsaanslag, zoals deze door de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar is verminderd terecht opgelegd. 5.4 boete 5.4.1 Bij de bestreden uitspraak heeft de rechtbank, oordelend dat deze boete passend en geboden is, de vergrijpboete verminderd tot € 1.941. Tegen dit oordeel heeft belanghebbende geen grieven aangevoerd. Ook het Hof acht deze boete passend en geboden. 5.4.2 Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de vergrijpboete verminderd tot € 6.206. Voor zover deze boete uitgaat boven de door de rechtbank vastgestelde boete, heeft deze betrekking op toepassing van het anoniementarief wegens het ontbreken van (ondertekende) loonbelastingverklaringen. Naar het oordeel van het Hof was het standpunt van belanghebbende destijds, voor het hiervoor onder 5.1.1 aangehaalde arrest werd gewezen, een pleitbaar standpunt. Alsdan is het niet aan opzet of grove schuld van belanghebbende te wijten dat de belasting niet (volledig) is betaald, zodat voor een vergrijpboete in zoverre geen plaats is. 5.4.3 Uit het vorenoverwogene volgt dat de Rechtbank de vergrijpboete terecht heeft verminderd tot € 1.941, wat er zij van de daartoe gebezigde gronden. 6. Kosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Gerechtshof - verklaart het incidentele hoger beroep ongegrond, - verklaart het principale hoger beroep gegrond, - vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, - verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag ongegrond, - verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de vergrijpboete gegrond, en - vermindert de vergrijpboete tot € 1.941. Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2007 door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J. Lamens en J.P.M. Kooijmans. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier. De griffier, De voorzitter, (J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.