Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3522

Datum uitspraak2007-09-03
Datum gepubliceerd2007-09-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers07/00172
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rioolrechten en afvalstoffenheffing. Verwijzingsprocedure HR 20 april 2007, nr. 41794. Vertrouwensbeginsel staat aan heffing van langstwonende kamerbewoner van studentenpand in de weg.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector belasting nummer 07/00172 uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het beroep van X, wonende te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht (hierna: de Ambtenaar) van 8 oktober 2002 op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de rioolrechten en de afvalstoffenheffing van de gemeente Maastricht. 1. De belastingaanslagen en het bezwaar 1.1 Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 aanslagen opgelegd in de rioolrechten en de afvalstoffenheffing (hierna: de aanslagen) tot een bedrag van in totaal € 177,36. 1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslagen gehandhaafd. 2. Het geding voor het Hof 2.1 Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te ‘s Hertogenbosch (hierna: het Hof Den Bosch). Hof Den Bosch heeft het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van Hof Den Bosch beroep in cassatie ingesteld. 2.2 De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 april 2007, nr. 41794 (hierna: het arrest) de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van het arrest. De Ambtenaar heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een schriftelijke conclusie ingediend. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie schriftelijk gereageerd. 2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2007 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Ambtenaar. 3. De vaststaande feiten 3.1 In de hier toepasselijke verordeningen is als belastingplichtige aangewezen degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht het eigendom gebruikt (rioolrechten/gebruikersrecht) onderscheidenlijk feitelijk gebruik maakt van het perceel (afvalstoffenheffing). 3.2 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht heeft, voor het geval ingevolge de gemeentelijke verordeningen meer personen belastingplichtig zijn voor de daarin genoemde heffingen, op 18 december 2001 vastgesteld het besluit ‘Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie’ (hierna: de Beleidsregels). In de Beleidsregels is voor de in deze zaak aan de orde zijnde heffingen voor de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt de navolgende voorkeursvolgorde vastgesteld: (1) degene die ook als genothebbende krachtens eigendom (…) wordt aangemerkt; (2) degene die het langst in het belastingobject (…) woont of dit object het langst gebruikt; (…) Voorts is in de Beleidsregels onder meer vermeld: Aangezien de voorkeursvolgorde erop is gericht de aanslag op te leggen aan een belastingplichtige die in staat geacht mag worden om de belasting te betalen, kan ook tot een andere keuze gekomen worden dan uit de voorkeursvolgorde zou volgen. De integrale tekst van de Beleidsregels is gepubliceerd in een lokale krant genaamd De Maaspost van 19 december 2001. 3.3 Belanghebbende was in 2002 medebewoner van een studentenpand in Maastricht. In dat jaar was hij degene die het langst in dat belastingobject woonde. 3.4 De Ambtenaar heeft belanghebbende op grond van de toepasselijke verordeningen en de Beleidsregels van de gemeente Maastricht voor dat jaar aangeslagen in de rioolrechten en afvalstoffenheffing voor het gehele studentenpand. 3.5 Ook voor de jaren 2000 en 2001 heeft belanghebbende aanslagen ontvangen voor deze heffingen. Met betrekking tot de gang van zaken in de jaren 2000, 2001 en 2002 heeft belanghebbende het volgende onweersproken gesteld. 3.6 In februari 2000 heeft belanghebbende de aanslagen voor het jaar 2000 ontvangen. Bij deze aanslagen waren ter toelichting de beleidsregels gevoegd die waren vastgesteld eveneens in februari 2000. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen voor het jaar 2000 een bezwaarschrift ingediend. 3.7 In maart 2001 is de desbetreffende uitspraak op bezwaar aan belanghebbende toegezonden. Deze uitspraak omvat de overweging “Gelet op het feit dat u volgens de op 29 februari 2000 van kracht zijnde “beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie” (vastgesteld d.d. 10 maart 1998) niet belastingplichtig bent, wordt de aanslag verminderd zoals onderstaand is aangegeven: ...”, waarna een vermindering tot nihil volgde. 3.8 Ook voor het jaar 2001 heeft belanghebbende aanslagen ontvangen, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. Eind maart 2001 heeft belanghebbende de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslagen voor het jaar 2001 ontvangen. Bij die uitspraak was een toelichting gevoegd die beleidsregels bevatte, identiek aan de bij de aanslagen voor het jaar 2000 gevoegde beleidsregels. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. 3.9 In november 2001 – lopende het voornoemde beroep – heeft de Ambtenaar aan belanghebbende ambtshalve een vermindering verleend . De desbetreffende brief aan belanghebbende omvat de overweging “Gelet op het feit dat u niet juist bent aangeslagen voor de navolgende belastingen, wordt de aanslag verminderd met een bedrag zoals onderstaand is aangegeven: ...” , waarna wederom een vermindering tot nihil volgde. 3.10 In februari 2002, kort vóór de verzending van de aanslagen voor het jaar 2002, heeft belanghebbende van de gemeente een brief ontvangen waarin melding werd gemaakt van de op 18 december 2001 vastgestelde Beleidsregels, die inhoudelijk identiek waren aan de hiervóór genoemde voor 2000 en 2001 vastgestelde, en aan belanghebbende bekendgemaakte beleidsregels. 4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 4.1 Na verwijzing is tussen partijen nog in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende, aan het handelen en de uitlatingen van de Ambtenaar het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat hij ook voor het jaar 2002 niet in de onderwerpelijke heffingen zou worden betrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Ambtenaar ontkennend. 4.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting. 4.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de aanslagen. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. 5. Beoordeling van het geschil 5.1 De Hoge Raad heeft in overweging 3.4 van het arrest het oordeel van Hof Den Bosch bevestigd dat de eigenaar/verhuurder van het studentenpand in deze zaak niet kan worden aangemerkt als een gebruiker van het studentenpand. Anders dan waarvan belanghebbende kennelijk uitgaat, kan deze kwestie – gelet op de verwijzingsopdracht – in de procedure na verwijzing niet meer aan de orde komen. 5.2 Op grond van de toepasselijke verordeningen en de Beleidsregels is belanghebbende terecht als belastingplichtige aangemerkt voor de onderwerpelijke heffingen. Hetgeen belanghebbende daaromtrent heeft aangevoerd kan niet tot een andere conclusie leiden. Het Hof merkt daarbij op dat het – gezien de tekst van de desbetreffende verordeningen, waarbij de gebruiker als belastingplichtige wordt aangewezen – de Ambtenaar niet vrij staat om iemand die niet als gebruiker kan worden aangemerkt, als belastingplichtige aan te wijzen voor de onderwerpelijke heffingen. 5.3 De Ambtenaar heeft bij de afhandeling van het bezwaar betreffende de aanslagen voor het jaar 2000 aan belanghebbende meegedeeld dat hij niet belastingplichtig was voor de hier aan de orde zijnde heffingen. Lopende het beroep betreffende de aanslagen voor het jaar 2001 heeft de Ambtenaar aan belanghebbende meegedeeld dat hij niet juist was aangeslagen en heeft hij de aanslagen verminderd tot nihil. 5.4 Gezien de in 5.3 genoemde mededelingen moet worden aangenomen dat in deze sprake is van een na een zorgvuldige heroverweging ingenomen bewuste standpuntbepaling van de Ambtenaar, inhoudende dat belanghebbende voor de hier aan de orde zijnde heffingen geen bedragen is verschuldigd. 5.5 Belanghebbende is, naar hij onweersproken heeft gesteld, op geen enkel moment meegedeeld dat de voor de jaren 2000 en 2001 vastgestelde en aan hem ook bekendgemaakte beleidsregels in die jaren toepassing misten in verband met de gebrekkige publicatie ervan, wat er overigens van dat laatste zij. 5.6 De Ambtenaar heeft desgevraagd verklaard dat de beleidsregels voor 2000, 2001 en 2002 inhoudelijk identiek zijn. Belanghebbende heeft voorts onweersproken gesteld dat zijn situatie in 2002 gelijk is aan die in de jaren 2000 en 2001. 5.7 Een en ander laat naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende redelijkerwijs erop mocht vertrouwen dat hij met betrekking tot het onderhavige jaar evenmin in de heffing zou worden betrokken. Dit vertrouwen verdient rechtens te worden beschermd. Belanghebbende heeft zich dan ook met vrucht beroepen op het vertrouwensbeginsel. 5.8 De omstandigheid dat de Beleidsregels voor het onderhavige jaar goed zouden zijn gepubliceerd, doet aan die conclusie niet af. De Ambtenaar heeft belanghebbende immers op een volstrekt ontoereikende wijze (met betrekking tot het jaar 2000) dan wel in het geheel niet (met betrekking tot het jaar 2001) op de hoogte gesteld van het feit dat de achterliggende redenen van de verminderingen in voorgaande jaren is gelegen in de gebrekkige publicatie van de toen vastgestelde en hem meegedeelde beleidsregels, zodat de publicatie niet een relevant criterium is voor de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel. Voorts kan niet worden gezegd dat met de enkele publicatie eind 2001 van de beleidsregels voor 2002, die inhoudelijk identiek waren aan de hem in de voorafgaande jaren meegedeelde beleidsregels, het tegenover belanghebbende als individu in eerdere jaren opgewekte vertrouwen is opgezegd. 5.9 Ook de omstandigheid dat aan belanghebbende elk jaar opnieuw aanslagen zijn opgelegd kan aan het gewekte vertrouwen geen afbreuk doen. Het beroep is gegrond. 6. Kosten Belanghebbendes kosten voor de behandeling van het beroep bij dit Hof zijn in overeenstemming met het Besluit proces¬kosten fiscale procedures te berekenen op € 40 aan reis- en verblijfkosten. 7. Beslissing Het Gerechtshof - verklaart het tegen de uitspraak van de Ambtenaar ingestelde beroep gegrond, - vernietigt de uitspraak op bezwaar, - vernietigt de aanslagen, - gelast dat de gemeente Maastricht aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij Gerechtshof te ‘s Hertogenbosch betaalde griffierecht van € 29, - veroordeelt Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 40 en wijst de gemeente Maastricht aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Deze uitspraak is op 3 september 2007 gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. J.B.H. Röben en mr. R. den Ouden, raadsheren. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier. De griffier, De voorzitter, (A.W.M. van der Waerden ) (J.A. Monsma) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 september 2007 Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.