Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3542

Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-09-18
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/28994
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / schadevergoeding
Nu er vanaf het moment van de inbewaringstelling op 23 april 2007 tot 11 juli 2007 in het geheel geen handelingen zijn verricht door verweerder ter uitzetting van eiser en niet is gebleken van bijzondere, niet aan verweerder toe te rekenen, omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. Voortduring van de maatregel is naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig te achten vanaf de vijftiende dag na de inbewaringstelling, te weten vanaf 8 mei 2007 tot de opheffing daarvan op 19 juli 2007. Schadevergoeding van € 5040,- wordt toegekend.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 07/28994 V-nr.: 271.605.0156 inzake: [Eiser], geboren op [geboortedatum] 1986, van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot Reno te Rotterdam, eiser, gemachtigde: mr. D.H. van den Elzen, advocaat te Rotterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 23 april 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel is bij uitspraak van 7 mei 2007 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. Op 18 juli 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. Op 23 juli 2007 heeft verweerder de rechtbank inlichtingen verstrekt over de voortgang van de voorbereiding van eisers uitzetting en medegedeeld dat de bewaring op 19 juli 2007 is opgeheven. De rechtbank heeft deze inlichtingen op dezelfde datum doorgezonden aan de gemachtigde van eiser. Deze heeft per faxbericht van 25 juli 2007 op verweerders inlichtingen gereageerd. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en op grond van artikel 96 van de Vw 2000 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. II. OVERWEGINGEN Gelet op de inhoud van het dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. Uit de door verweerder verstrekte inlichtingen is het volgende gebleken. Op 11 juli 2007 is een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op 19 juli 2007 is een laissez passer (LP) opdracht naar de LP-afdeling verzonden en een finaal vertrekgesprek gevoerd met eiser, waarbij eiser is medegedeeld dat de bewaring wordt opgeheven. De reden van opheffing van de bewaring is dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. In reactie op de door verweerder verstrekte inlichtingen heeft gemachtigde van eiser te kennen gegeven dat hij zijn beroep ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding wenst te handhaven. Hiertoe voert gemachtigde van eiser aan dat het duidelijk moge zijn dat de bewaring wegens onvoldoende voortvarend handelen is opgeheven aangezien niet eerder dan na nagenoeg drie maanden het eerste vertrekgesprek heeft plaatsgevonden, waarbij een LP-aanvraag is ingevuld. Nu er vanaf het moment van de inbewaringstelling tot 11 juli 2007 in het geheel geen handelingen zijn verricht ter uitzetting van eiser en niet is gebleken van bijzondere, niet aan verweerder toe te rekenen, omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. Voortduring van de maatregel is naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig te achten vanaf de vijftiende dag na de inbewaringstelling, te weten vanaf 8 mei 2007. Het beroep wordt gegrond verklaard en schadevergoeding wordt toegekend en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser ten onrechte op de Detentieboot te Rotterdam aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te weten vanaf 8 mei 2007 tot 19 juli 2007, derhalve in totaal € 5040,-- (72? 70). Voorts is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepsschrift; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1) III. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 5040,-- (zegge: vijfduizendenveertig euro), te betalen aan eiser; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag, groot € 322,-- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan op 6 september 2007 door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Soylu, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. Afschrift verzonden op: Conc.: SSS Coll: D: B Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.