Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3546

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2921 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering vergoeding medische kosten oorlogsgetroffene.


Uitspraak

06/2921 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], (hierna: appellant) en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 30 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 7 april 2006, kenmerk JZ/U85/2006, ten aanzien van appellant genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007. Namens appellant is verschenen mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat te Den Haag, en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant, geboren in 1938, is door verweerster bij besluit van 29 april 1992 erkend als vervolgde in de zin van de Wet. In verband met zijn uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten is aan hem onder meer een vergoeding als bedoeld in artikel 20 van de Wet toegekend terzake van de kosten verbonden aan - samengevat - de behandeling door een psychiater of (gekwalificeerde) therapeut. Sedert 1990 is appellant onder behandeling bij pyscholoog/therapeut D. Sissingh te Diemen; de kosten van de behandeling door deze psycholoog en de daarmee samenhangende kosten zijn tot en met oktober 2003 vergoed. 2. Bij besluit van 18 oktober 2004 heeft verweerster het bezwaar van appellant gericht tegen haar besluit van 1 juli 2004, gegeven naar aanleiding van een door appellant in juni 2004 ingediende declaratie, in zoverre gegrond verklaard dat de kosten voor psycho-therapie bij D. Sissingh tot 1 januari 2005 alsnog voor vergoeding in aanmerking worden gebracht. Voorts heeft verweerster het in de - bij het besluit van 1 juli 2004 meegezonden - toelichtende brief neergelegde standpunt gehandhaafd dat de psycholoog D. Sissingh niet kan worden aangemerkt als een gekwalificeerde therapeut, omdat hij niet is ingeschreven in het zogenoemde BIG-register. In verband daarmee is aangekondigd dat vanaf 1 januari 2005 de behandelingen door D. Sissingh niet meer zullen worden vergoed. Bij uitspraak van 20 oktober 2005, nr. 04/6504 WUV, heeft de Raad het besluit van 18 oktober 2004 op formele gronden vernietigd en bepaald dat het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad heeft geoordeeld dat de in verweersters brief van 1 juli 2004 neergelegde overwegingen met betrekking tot de toekomst niet meer inhouden dan het uitspreken van een voornemen en dat een dergelijk voornemen niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 3. Naar aanleiding van een door appellant in september 2005 ingediende declaratie heeft verweerster bij betalingsbeschikking van 3 januari 2006 geweigerd de over de periode van 1 januari tot 31 augustus 2005 door appellant gemaakte kosten van behandeling door D. Sissingh te vergoeden, op de grond dat de behandelingen niet zijn uitgevoerd door een erkende therapeut. Na gemaakt bezwaar heeft verweerster bij het thans bestreden besluit de overgangstermijn alsnog verlengd en de gemaakte kosten tot 1 juli 2005 voor vergoeding in aanmerking gebracht. Verweerster blijft echter van mening dat de gedeclareerde kosten na 1 juli 2005 terecht niet voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht. 4. De Raad overweegt allereerst als volgt. 4.1. Gelet op het gestelde in het beroepschrift en het verhandelde ter zitting ziet de Raad zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of verweerster appellant terecht in zijn bezwaar heeft ontvangen. In dat verband moet worden bezien of de betalingsbeschikking van 3 januari 2006 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. 4.2. Anders dan namens appellant naar voren is gebracht is de Raad van oordeel dat thans sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De in de betalings-beschikking van 3 januari 2006 neergelegde overwegingen zijn gegeven in verband met concrete aanspraken op grond van de Wet en zijn op rechtsgevolg gericht. Dat verweerster met deze beschikking uitvoering heeft gegeven aan een eerder kenbaar gemaakt voornemen maakt dit niet anders. 4.3. Op grond van het voorgaande is de Raad van oordeel dat verweerster de bezwaren van appellant terecht ontvankelijk heeft geacht, zodat de Raad in dit geding het voorgelegde geschil inhoudelijk dient te beoordelen. 5. Met betrekking tot de weigering van verweerster de kosten van behandeling door D. Sissingh voor vergoeding in aanmerking te brengen wordt het volgende overwogen. 5.1. Naar de Raad reeds meermalen heeft uitgesproken hoeft aan de toepassing van artikel 20 (en 21) van de Wet terzake van de kosten van een (para-) medische behandeling op zich niet in de weg te staan dat die behandeling door de medische wetenschap niet algemeen wordt erkend, mits die therapie wordt gegeven door of onder toezicht van een arts dan wel een erkend psychotherapeut. Verweerster merkt sinds 1999 als erkende psychotherapeuten uitsluitend aan diegenen die ingevolge de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) als zodanig zijn geregistreerd. De Raad heeft reeds eerder uitgesproken dit niet onaanvaardbaar te achten voor toepassing van de Wet, nu hierdoor op inzichtelijke wijze is gewaarborgd dat is voldaan aan de aan een therapeut te stellen eisen van vakbekwaamheid. 5.2. Zoals uit de stukken blijkt en ook niet is betwist, is D. Sissingh niet als (psycho)therapeut geregistreerd in het BIG-register. Om die reden heeft verweerster naar het oordeel van de Raad op goede gronden de behandeling door D. Sissingh niet ingevolge de Wet voor vergoeding in aanmerking gebracht. Anders dan namens appellant is aangevoerd is de Raad van oordeel dat gezien de strikte uitleg die in dezen wordt gegeven aan de kwalificatie van een therapeut, verweerster niet per individueel geval behoeft te beoordelen of een therapeut op grond van zijn (bijzondere) kwalificaties geacht moet worden te voldoen aan de eisen van een BIG-registreerde therapeut. 5.3. Voorts is de Raad op grond van hetgeen is aangevoerd niet gebleken dat verweerster bij haar besluitvorming heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel enig algemeen rechtsbeginsel, waarbij de Raad in aanmerking neemt dat de bij de onderhavige beƫindiging van een jarenlange uitvoeringspraktijk gehanteerde overgangstermijn van (totaal) een jaar niet onredelijk kan worden geacht. 6. Gezien het voorgaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard. 7. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) J.P. Schieveen. HD 06.08