Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3547

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5479 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering aanvraag om vergoeding van dan wel tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten van oorlogsgetroffene.


Uitspraak

06/5479 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], (hierna: appellant) en de Raadskamer WUV van de Pensioen en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 30 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 17 augustus 2006, kenmerk JZ/K70/2006, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.A. van Dijk, werkzaam bij DAS rechtsbijstand. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant is sinds 1980 erkend als vervolgde en ontvangt als zodanig een periodieke uitkering op grond van de Wet. Tevens is aan hem een aantal voorzieningen toegekend. Aanvaard is dat zijn psychische klachten in causaal verband staan met de vervolging. 2. In september 2005 heeft appellant een aanvraag ingediend voor vergoeding van dan wel tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten. Bij besluit van 21 december 2005 heeft verweerster geweigerd deze kosten te vergoeden, welk besluit na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit. Appellant is op 28 april 2006 verhuisd van Amsterdam naar Hoorn, waar ook zijn kinderen wonen. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad als volgt. 3.1. De bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering van vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten heeft verweerster gebaseerd op het standpunt dat de verhuizing van appellant van Amsterdam naar Hoorn in verband met zijn psychische klachten niet medisch noodzakelijk was en dat ook niet is voldaan aan de geldende criteria voor een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing die medisch-sociaal wenselijk is. Dit standpunt berust op adviezen van adviserend geneeskundigen Windels en Ohlenschlager. Laatstgenoemde arts constateerde dat sinds de verhuizing enige verbetering is opgetreden in de psychische klachten van appellant, maar dat niet zodanige veranderingen zijn te verwachten dat gesproken kan worden van een medische noodzaak in de zin van artikel 20 van de Wet. Aangezien ook in verband met de niet met de vervolging in verband staande klachten van appellant geen medische noodzaak tot verhuizen aanwezig werd geacht, voldoet appellant evenmin aan de criteria voor een tegemoetkoming op grond van artikel 21 van de Wet. Ohlenschlager heeft haar advies gebaseerd op eigen onderzoek alsmede op de beschikbare informatie van de huisarts en van de maatschappelijk werkende en de psychiater van het Sinai Centrum. 3.2. Naar het oordeel van de Raad is het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en boden de onder 3.1. genoemde adviezen voldoende grondslag voor het standpunt van verweerster dat geen sprake was van een medische noodzaak om te verhuizen. Dat appellant emotioneel uit balans was geraakt door het overlijden van zijn pleegmoeder, behoefte had om in de buurt van zijn kinderen te gaan wonen en daardoor verbetering van zijn psychisch welbevinden zou kunnen optreden is alleszins aannemelijk, maar is onvoldoende om te concluderen tot de aanwezigheid van een medische noodzaak. Blijkens de ten tijde van het bestreden besluit beschikbare informatie was geen sprake van een medische noodzaak om te verhuizen. Dat de onder 3.1. genoemde psychiater van het Sinai Centrum, blijkens zijn thans in beroep ingediende verklaring van 7 februari 2007, achteraf tot een andere inschatting komt, is naar het oordeel van de Raad onvoldoende reden om het bestreden besluit onhoudbaar te achten. Weliswaar is gebleken dat na de verhuizing de psychische klachten van appellant zijn verminderd, maar dat destijds sprake was van een dreigende psychische decompensatie of enig ander reƫel gevaar voor zijn gezondheid als appellant niet zou verhuizen is de Raad niet gebleken. 4. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard. 5. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.J.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) J.P. Schieveen. HD 06.08