Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3550

Datum uitspraak2007-07-26
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 07/39
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft alvorens na vernietiging van zijn besluit op bezwaar door de rechtbank opnieuw te beslissen ten onrechte geen advies gevraagd aan de Commie van advies bezwaren functiewaardering politie. De minister van Binnenlandse Zaken heeft een centrale bezwarenprocedure bij de toepassing van het uniforme systeem van functiewaardering bij de politie en zeker bij de nadere toetsing van uitkomsten daarvan nodig geacht in het belang van eenheid en beoordeling respectievelijk consistentie in de beoordeling. De rechtbank ziet niet in dat aan dat belang in de beoordeling bij een besluit op bezwaar ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak geen of minder gewicht toekomt dan bij een eerder besluit op bezwaar.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Bestuursrecht Zaaknummer:07/39 AW Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. W. de Klein, tegen De korpsbeheerder van de politieregio Noord-Holland Noord, verweerder. Ontstaan en loop van de zaak Bij uitspraak van 16 juni 2006 heeft deze rechtbank het door eiser tegen het besluit op bezwaar van verweerder van 18 oktober 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard. Dat besluit vernietigd en onder meer bepaald dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van die uitspraak. Bij besluit van 2 november 2006, verzonden 14 november 2006, heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist. Eiser heeft op 22 december 2006 dit tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting op 14 juni 2007, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn verschenen [werknemer van verweerder] en mr. A.J. Nijenhuis. Motivering 1. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerders besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan. 2. Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 16 juni 2006. 3. Verweerder heeft opnieuw besloten de waardering van de functie Medewerker regiobureau/projectleider vast te stellen in schaal 9. Daartoe heeft verweerder overwogen dat bij vergelijking met de referentiefuncties Preventieambtenaar en Coördinator voorkoming misdrijven duidelijk wordt dat in de functie Medewerker regiobureau veiligheid/projectleider veeleer sprake is van een adviserende rol inzake de kwaliteit en voortgang van een project. Over de effectiviteit en kwaliteit van een project wordt gerapporteerd aan het verantwoordelijk management en externe partners. De organisatorische inbedding van de functie, waarbij sprake is van een portefeuillehouder en een Hoofd regiobureau veiligheid, maakt de mate van zelfstandige verantwoordelijkheid op dit terrein beperkt waardoor aan dit element niet de zwaarte kan worden toegekend als is bedoeld in de functie Coördinator Voorkoming Misdrijven. Voorts is in de functie Medewerker regiobureau veiligheid/projectleider niet zozeer sprake van advisering omtrent het te voeren beleid, maar richt de advisering zich op de verdere vormgeving van activiteiten binnen de kaders van het afgesproken beleid. In de vergelijking met de referentiefunctie Beleidsmedewerker A is er overeenkomst zichtbaar bij het adviseren/ondersteunen van hoofden met betrekking tot een specifiek beleidsterrein en opstelling activiteitenplan, is het ontwikkelen van instrumenten en verrichten van deelonderzoeken in het kader van de politiële beleidsvorming in de referentiefunctie verder en breder reikend, maar vormt het meer zelfstandige karakter in de functie Medewerker regiobureau veiligheid/projectleider daarvoor compensatie. Vergelijking met de referentiefunctie Beleidsmedewerker B is volgens verweerder niet aan de orde. In de functie Medewerker regiobureau veiligheid/projectleider is het leidinggevende aspect niet een dusdanig verzwarend element dat daardoor de functie uitstijgt boven de gehanteerde referentiefuncties. 4. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit op formele grond niet in stand kan blijven omdat verweerder ten onrechte heeft nagelaten opnieuw advies te vragen aan de Commissie van advies bezwaren functiewaardering politie (hierna: de Commissie). Ook op inhoudelijke gronden kan volgens eiser het besluit niet in stand blijven omdat door het onherroepelijk worden van de uitspraak van de rechtbank van 16 juni 2006 vast is komen te staan dat het leidinggevende aspect in eisers functie substantieel van karakter is en dat de kwaliteitsbewaking tot eisers organieke functie behoort en niet tot die van de (naasthogere) chef. Gelet hierop is het bestreden besluit niet deugdelijk en draagkrachtig gemotiveerd. Ook wat in het bestreden besluit is gesteld over de vergelijking tussen de referentiefuncties Beleidsmedewerker A en Beleidsmedewerker B is volgens eiser ondeugdelijk gemotiveerd. Ten slotte heeft verweerder gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius door in de heroverweging een geheel nieuw aspect van het leidinggeven te betrekken. 5. Verweerder heeft in het verweerschrift over de door eiser verplicht geachte nadere advisering door de Commissie gesteld dat verweerder slechts gehouden is advies te vragen indien sprake is van het indienen van bezwaar. Verweerder is van mening dat hij een eigenstandige afweging dient te maken omdat de rechterlijke uitspraak expliciet is gericht op het handelen van verweerder. Wat de inhoudelijke gronden betreft geeft verweerder aan dat bij de vergelijking van taken en de zelfstandige verantwoordelijkheid bij de uitoefening daarvan altijd moet worden gekeken naar de positionering van de functie in de organisatie. Verweerder bestrijdt dat met het onherroepelijk worden van de uitspraak de mate waarin de genoemde elementen al dan niet in de functie voorkomen is komen vast te staan en is van mening dat de uitspraak slechts ziet op de deugdelijkheid van de motivering van verweerders standpunt ten aanzien van die elementen. Verder is verweerder van mening dat geen nieuw aspect van het leidinggeven is geïntroduceerd doch dat het gestelde ligt in het verlengde van zijn standpunt zoals dat op de hoorzitting van de Commissie op 20 september 2004 naar voren is gebracht. 6. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde Regeling bezwarenprocedure functiewaardering politie (hierna: de Regeling) vraagt het bevoegd gezag binnen twee weken na ontvangst van het bezwaar advies aan de bezwarenadviescommissie met betrekking tot het bezwaar van de ambtenaar tegen de waardering. Volgens de toelichting bij deze bepaling heeft de overweging dat bij de toepassing van het uniforme systeem van functiewaardering bij de politie en zeker bij de nadere toetsing van uitkomsten daarvan in een bezwarenprocedure het belang van eenheid van beoordeling respectievelijk consistentie in de beoordeling geleid tot de opzet van één centrale bezwarenprocedure. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn grammaticale uitleg van deze bepaling. De rechtbank ziet niet in dat aan het belang van eenheid van beoordeling respectievelijk consistentie in de beoordeling bij een besluit op bezwaar genomen ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak geen of minder gewicht toekomt dan bij een eerste besluit op bezwaar. Nu het besluit op bezwaar van 18 oktober 2004 is vernietigd omdat door overneming van het advies van de Commissie van 7 juli 2004 aan dit besluit motiveringsgebreken kleefden, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank alvorens opnieuw op het bezwaar te beslissen nader advies aan de Commissie dienen te vragen. Het beroep wordt gegrond verklaard en het besluit van 2 november 2006 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 10, tweede lid, van de Regeling. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe. 7. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces¬kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting ) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld). Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - bepaalt dat de politieregio Noord-Holland Noord aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 141,00 vergoedt. - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00; - wijst de politieregio Noord-Holland Noord aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser. Deze uitspraak is gedaan op 26 juli 2007 door mr.drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.M.P.C. Swagemakers, griffier. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.