Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3553

Datum uitspraak2007-04-11
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 06/1758 WAV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 januari 2006 heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 8.000,00 op grond van artikel 19e, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav). Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd een rapport van de Arbeidsinspectie van 23 september 2005. Blijkens dit rapport heeft eiser op 14 juli 2005 twee vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunningen arbeid laten verrichten, bestaande uit het graven van een vijver alsmede overige tuinwerkzaamheden waaronder het maaien van gras en het oprapen van bladeren. De werkzaamheden vonden plaats in de tuin van de woning van eiser. Bij brief van 15 februari 2006 heeft eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 06 / 1758 WAV Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [naam eiser] wonende te Landgraaf, eiser, tegen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsinspectie), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Datum bestreden besluit: 27 juni 2006 Kenmerk: AI/JZ/2006/53633 Behandeling ter zitting: 23 februari 2007 1. Ontstaan en loop van het geding Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 27 juni 2006 heeft verweerder een door eiser ingediend bezwaarschrift van 15 februari 2006 tegen een door verweerder genomen besluit van 9 januari 2006 ongegrond verklaard. Bij brief van 3 augustus 2006 heeft eiser tegen eerstgenoemd besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 21 februari 2007, waar eiser niet is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. R.E. van der Kamp. 2. Overwegingen Bij besluit van 9 januari 2006 heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 8.000,00 op grond van artikel 19e, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav). Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd een rapport van de Arbeidsinspectie van 23 september 2005. Blijkens dit rapport heeft eiser op 14 juli 2005 twee vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunningen arbeid laten verrichten, bestaande uit het graven van een vijver alsmede overige tuinwerkzaamheden waaronder het maaien van gras en het oprapen van bladeren. De werkzaamheden vonden plaats in de tuin van de woning van eiser. Bij brief van 15 februari 2006 heeft eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Eiser is op 4 april 2006 telefonisch op het bezwaar gehoord. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt, dat vaststaat dat eiser ten tijde van voornoemde werkzaamheden als werkgever als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub b onder 2, van de Wav aangemerkt dient te worden. Daarmee staat tevens vast dat er terecht twee overtredingen van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wav zijn vastgesteld. In artikel 18 van de Wav is een dergelijke overtreding als een beboetbaar feit aangemerkt. Op grond van de Beleidsregels boeteoplegging Wav (hierna: de beleidsregels) en de daarbij behorende bijlage bedraagt de bestuurlijke boete voor een overtreding van artikel 2 van de Wav € 4.000,00 per vreemdeling. De Wav en de beleidsregels kennen geen beleidsruimte op grond waarvan eventueel tot matiging van de boete zou kunnen worden overgegaan. Wel kan op basis van artikel 4:84 van de Awb van beleidsregels worden afgeweken, indien sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor toepassing van de beleidsregels voor de belanghebbende tot gevolgen leidt die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. In beroep heeft eiser, kort samengevat, aangevoerd dat gelet op de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaatsgevonden, verweerder toepassing had dienen te geven aan artikel 4:84 van de Awb in die zin dat verweerder de boete had dienen te matigen. Bedoelde omstandigheden bestaan eruit dat de twee onderhavige uit Roemenië afkomstige vreemdelingen persoonlijke vrienden van eiser zijn die bij hem op vakantie/bezoek waren. Als eiser in Roemenië is verblijft hij bij hun. Op het moment dat de rechercheurs de controle uitvoerden was eiser zelf bezig met het uitgraven van een vijver in zijn tuin en waren zijn twee vrienden hem daarbij aan het helpen. Zij kregen hiervoor niet betaald. Het betrof hier een spontane vriendendienst. Eiser wist niet dat hij in overtreding was. Een boete van € 8.000,00 dient naar de mening van eiser niet de doelen zoals die in de beleidsregels zijn vastgelegd. In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat eiser niet heeft aangegeven op grond waarvan de toepassing van de boetenormbedragen tot onevenredige gevolgen zouden leiden of waarom de boete onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De achtergrond van de Beleidsregels is gelegen in de wens illegale tewerkstelling streng te bestrijden en verdringing van Nederlands arbeidsaanbod krachtig tegen te gaan. De hoogte van de normbedragen is afgestemd op het strafwaardig karakter van het niet naleven van de voorschriften van de Wav en op de afschrikwekkende werking die van de boetebedragen moet uitgaan. De rechtbank overweegt als volgt. Voor wat betreft het voor de onderhavige zaak van toepassing zijnde wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de hierboven genoemde overwegingen van verweerder zoals neergelegd in het bestreden besluit. Onweersproken is dat eiser de overtreding zoals omschreven in artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft begaan. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder bij het opleggen van een boete ingevolge artikel 19a, eerste lid, Wav een discretionaire bevoegdheid toekomt. Bij de uitoefening van die bevoegdheid toetst de rechtbank in het licht van de door eiser aangevoerde gronden of verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met het recht. Nu de onderhavige bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie brengt artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) mee dat de rechtbank vol dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder de door eiser naar voren gebrachte gang van zaken betwist en ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd bevestigd dat van verweerders zijde het relaas van eiser niet in twijfel wordt getrokken. De rechtbank gaat bij haar beoordeling dan ook uit van dat relaas, zoals hierboven omschreven. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer, 2003-2004, 29 523, nr. 3, p. 1) zijn de in de Wav neergelegde voorschriften gegeven ter bestrijding van: 1. verdringing van legaal arbeidsaanbod in Nederland en de Europese Economische Ruimte op de arbeidsmarkt; 2. overtreding van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, die kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdelingen en 3. concurrentievervalsing binnen een sector, waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad. Gelet op het met de wet beoogde doel is de rechtbank van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarbij sprake is van twee vreemdelingen die hier te lande tijdens een bezoek aan een persoonlijke vriend een helpende hand toesteken bij het graven van een vijver en enkele andere werkzaamheden in de tuin van die vriend zonder daarvoor een financiële beloning te hebben afgedongen, een boete van € 8.000,00 als onevenredig hoog dient te worden aangemerkt. Het opleggen van een dergelijke boete voor een activiteit die omschreven kan worden als een spontane vriendendienst welke plaatsvindt in de privésfeer van degene die als werkgever kan worden aangemerkt, schiet het doel van de onderhavige voorschriften voorbij. Van een redelijke verhouding tot ernst en verwijtbaarheid is in het geval van deze boete onder de hiervoor geschetste omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Derhalve kan niet worden staande gehouden dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit is kunnen komen. Het beroep dient derhalve voor gegrond te worden gehouden. Op grond van de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Maastricht: 1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; 2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser; 3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 wordt vergoed door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. R.H. Kessels als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2007 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. R. Kessels w.g. Willemsen Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 11 april 2007 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.