Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3555

Datum uitspraak2005-06-29
Datum gepubliceerd2007-09-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers234923 05.65
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geding over betaling van een vordering.


Uitspraak

BCP/I zaaknummer 234923 rolnummer: 05.65 datum vonnis: 29 juni 2005 (bij vervroeging) RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - enkelvoudige kamer Vonnis in de zaak met bovenvermeld rolnummer van: de Stichting RELAIS DU CENTRE, gevestigd te Oirschot , eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur mr. J.H. Pelle, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GRAFISCHE ZAKEN B.V., gevestigd te 's-Gravenhage, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. F.Th.P. Van Voorst, advocaat mr. M.J. Beekman, advocaat te Zoetermeer. Partijen worden hierna aangeduid als Relais en GZ. De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder het proces-verbaal van de com-paritie d.d. 18 mei 2005 alsmede de brieven van mrs. Pelle d.d. 26 mei resp. mr. Beekman d.d. 3 juni 2005 waarvan de inhoud geacht wordt eveneens deel uit te maken van genoemd proces-ver-baal. RECHTSOVERWEGINGEN 1. Tussen partijen vaststaande feiten GZ is op 28 augustus 2002 met Relais overeengekomen dat zij de 3e aflevering van het door Relais verspreide magazine 'De smaak van Relais' zou vervaardigen d.w.z. (grafisch) zou pro-duceren op basis van aan haar aangeleverde tekst- en fotomateriaal. Daarvoor was verantwoor-delijk de heer [de heer A]. Nadat deze aflevering aldus door GZ was geproduceerd, waren [de heer A] en Relais niet tevreden over met name de kleurechtheid van het fotomateriaal. Ook GZ gaf aan dat het resultaat beter had gekund. Op 18 december 2002 hebben partijen dienaangaande overleg gevoerd. GZ zegde toe direct een creditnota ad € 5.000,- aan Relais te zullen verstrekken en zegde voorts een tweede betaling van € 5.000,- toe, mits zij in de gelegenheid zou worden gesteld mee te dingen naar het verkrijgen van de order voor de productie van de volgende aflevering (4) van genoemd magazi-ne in 2003. In haar brief van 18 december 2002, waarin zij een en ander aan Relais bevestigde, verwoordde GZ's directeur [directeur ] laatstgenoemde toezegging aldus: 'Mochten wij onverhoopt niet in de gelegenheid worden gesteld deze productie conform mark (lees: markt) gerichte prijs te verzorgen, dan zullen we alsnog eenzelfde bedrag van € 5.000,-overmaken.' GZ heeft voor de productie van die aflevering 4 een offerte gedaan, doch Relais heeft voor een ander bedrijf gekozen. Daarbij heeft Relais in die zin een andere aanpak gevolgd dat dit andere bedrijf zich niet alleen ging belasten met het grafisch produceren van het magazine maar tevens - tot dan toe door [de heer A] verrichte - werkzaamheden ten aanzien van de inhoud - voor haar rekening nam. Tijdens de bespreking tussen partijen van 18 december 2002 is dit an-dere concept niet aan de orde geweest. 2. Vorderingen, de grondslag daarvan en verweren 2.1. Relais vordert in conventie veroordeling van GZ, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 5.950,- (incl. BTW) met de wettelijke rente daarover vanaf 27 december 2003 en met veroor-deling van GZ in de proceskosten. 2.2. Relais baseert haar vordering op de vaststaande feiten, meer in het bijzonder op de aange-haalde passage uit de brief van GZ d.d. 18 december 2002 en de daarin vervatte toezegging om in het kader van aflevering 4 wederom € 5.000,- te zullen betalen. 2.3. GZ heeft zich verweerd tegen de vordering in conventie. Zij heeft o.m. aangevoerd dat zij met betrekking tot de grafische productie van aflevering 4 van het magazine een scherpe offerte bij Relais heeft ingediend, doch van Relais geen bevredigend antwoord heeft gekregen op haar vraag waarom de productie daarvan niet aan haar is gegund. H.i. is haar offerte niet serieus door Relais bekeken. GZ ging er zowel bij het verstrekken van de creditnota voor de eerste € 5.000,- als bij het toezeggen van een tweede betaling van € 5.000,- van uit dat Relais aan haar, GZ, de order zou geven althans haar serieus in de gelegenheid zou stellen om deze te verwerven. Het een noch het ander heeft zij echter gedaan. 2.4. Aldus acht zij zich niet gehouden om de door Relais jegens GZ (in conventie) gevorderde betaling van de tweede € 5.000,- aan Relais te verrichten en vordert zij bovendien in reconventie terugbetaling van de harerzijds reeds in 2002 aan Relais betaalde € 5.000,-. Relais voert in re-conventie verweer. 3. Beoordeling in conventie en in reconventie 3.1. De rechtbank stelt voorop dat uit niets blijkt dat GZ de betaling van de eerste € 5.000,- via een creditnota in december 2002 ervan afhankelijk heeft gesteld dat Relais haar opdracht zou geven om aflevering 4 van het magazine grafisch te produceren dan wel GZ serieus in de gele-genheid zou stellen om deze opdracht te verwerven. In ieder geval blijkt uit niets dat Relais dit had moeten begrijpen. In tegendeel: in haar brief van 18 december 2002 motiveert GZ deze eerste betaling ad € 5.000,- als de 'kosten die voor 'correctie' van de digitale fotobestanden nodig zou zijn geweest' (en die GZ zich kennelijk had bespaard). In reconventie moet de vor-dering dan ook aan GZ worden ontzegd en dient zij in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.2. Voor wat betreft de conventie staat vast dat Relais bij de gunning van de order voor de pro-ductie van aflevering 4 van het magazine - in verband dat de heer [de heer A] inmiddels in [land A] woonde - heeft gekozen voor een 'totaalconcept' in die zin dat het bedrijf dat het magazine ging produceren, ook qua inhoud verantwoordelijkheid kreeg. Tevens staat vast dat dit andere concept niet ter sprake is geweest tijdens het overleg op 18 december 2002, toen werd afgespro-ken dat GZ in ieder geval in de gelegenheid werd gesteld om mee te dingen naar de (grafische) productieorder voor aflevering 4. 3.3. Gegeven dat van aflevering 3 voordien enkel de grafische productie aan GZ was opgedra-gen, behoefde zij er niet op verdacht te zijn dat haar offerte voor aflevering 4 niet zou beant-woorden aan een haar niet bekend totaalconcept waaraan Relais in februari 2003 de voorkeur gaf. Naar ter comparitie naar voren is gekomen, is GZ daarmee ook pas achteraf bekend gewor-den. In het licht van haar reeds genoemde brief van 18 december 2002 - die in zoverre niet is betwist - mocht GZ er voorts van uitgaan dat haar offerte voor het grafische werk zou worden bekeken op de marktconforme prijs (voor het grafische werk). Als de offerte van GZ op een hoger bedrag zou zijn uitgekomen dan het andere bedrijf voor het grafische werk vroeg, zou GZ de opdracht hoe dan ook niet hebben gekregen. In dat geval zou zij bij het onderhavige verweer onvoldoende belang hebben gehad. 3.4. Naar tijdens de comparitie echter tevens naar voren is gekomen, kwam voor enkel het grafische werk de offerte van GZ uit op € 82.189, en kwam de offerte van het andere bedrijf dienaangaande uit op tenminste € 85.410,-. 3.5. Nu de offerte van GZ ten aanzien van (enkel) het grafische deel van het werk aldus - qua prijs - lager uitkwam dan de offerte van het andere bedrijf, waaraan de order voor aflevering 4 (niettemin) is gegund, is de rechtbank van oordeel dat GZ terzake geen serieuze kans heeft ge-kregen. Haar offerte, die het best voldeed aan de eisen zoals die op 18 december 2002 waren af-gesproken, is immers afgewezen op andere gronden dan die (toen) tussen partijen zijn bespro-ken, zoals die door GZ aan Relais zijn bevestigd. In feite komt het erop neer dat Relais na de 18e december 2002 'de spelregels' voor de opdracht inzake aflevering 4 eenzijdig heeft ge-wij-zigd. 3.6. Dit laatste stond haar op zich zelf gezien vrij en zij moge daar goede redenen voor hebben gehad - zo bijvoorbeeld dat de totale kosten van het andere bedrijf lager waren dan de kosten van GZ plus de kosten van [de heer A] - maar in het kader van haar relatie jegens GZ brengt die koerswijziging mee dat zij GZ niet in redelijkheid kan houden aan de toezegging om jegens Re-lais ook een tweede betaling van € 5.000,- te doen. Daaraan was immers inherent (besproken en bevestigd) dat aan GZ de mogelijkheid werd geboden om mee e dingen d.w.z. met een reële kans op succes in te schrijven op de opdracht tot (grafische) productie van aflevering 4. In feite heeft Relais echter die kans op de bovengeschetste wijze aan GZ onthouden. Aldus moet onder de gegeven omstandigheden worden geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en bil-lijkheid onaanvaardbaar zou zijn om GZ van haar kant wél aan bedoelde toezegging te houden. Relais heeft haar recht daarop verwerkt. 3.7. Het voorgaande brengt mee dat ook de vordering in conventie dient te worden afgewezen, dat Relais als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt in conventie en dient te worden veroordeeld in de kosten van dit geding. BESLISSING De rechtbank: wijst in conventie de vordering van Relais af en veroordeelt haar in de proceskosten die aan de zijde van GZ tot op heden worden begroot op € 288,- aan verschotten en € 768,- aan salaris pro-cureur; wijst in reconventie af de vordering van GZ en veroordeelt haar in de proceskosten die aan de zijde van Relais tot op heden worden begroot op € 384,- aan salaris procureur. Dit vonnis is gewezen door mr. Punt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.