Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3556

Datum uitspraak2006-12-18
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 06/1145 WAV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 29 maart 2006 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 28 oktober 2005 tegen een door verweerder genomen besluit van 19 september 2005, waarbij op grond van artikel 19e, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) aan eiseres een bestuurlijke boete van € 8.000,00 is opgelegd, ongegrond verklaard. Door inspecteurs van verweerder is vastgesteld dat op 15 april 2005 in de onderneming van eiseres de Wav is overtreden. Door verweerder is een boeterapport opgemaakt dat aan eiseres is toegezonden. Bij primair besluit van 19 september 2005 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete als vorenbedoeld opgelegd. Bij brief van 3 mei 2006 is tegen genoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 06 / 1145 WAV Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken In het geding tuss[eiseres]] wonende te Heerlen, eiseres, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsinspectie), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Datum bestreden besluit: 29 maart 2006 Kenmerk: AI/JZ/2006/26448 Behandeling ter zitting: 7 november 2006 1. Procesverloop Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 29 maart 2006 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 28 oktober 2005 tegen een door verweerder genomen besluit van 19 september 2005, waarbij op grond van artikel 19e, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) a[eiseres] een bestuurlijke boete van € 8.000,00 is opgelegd, ongegrond verklaard. Bij brief van 3 mei 2006 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door de [X], vennoot van en werkzaam b[eiseres] te Heerlen. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 7 november 2006, waar eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen door de [X], voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. R.E. van der Kamp. 2. Overwegingen Door inspecteurs van verweerder is vastgesteld dat op 15 april 2005 in de onderneming van eiseres de Wav is overtreden. Door verweerder is een boeterapport opgemaakt dat aan eiseres is toegezonden. Bij schrijven van 23 augustus 2005 heeft verweerder eiseres geïnformeerd met betrekking tot het voornemen een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 2 Wav. In laatstgenoemd schrijven heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienswijze met betrekking tot het voornemen kenbaar te maken, van welke gelegenheid door middel van een telefonische hoorzitting, door de heer [X] (namens eiseres) gebruik is gemaakt. Bij primair besluit van 19 september 2005 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete als vorenbedoeld opgelegd. Blijkens het boeterapport is door de inspecteurs het navolgende geconstateerd: “Wij rapporteurs zagen op bovengenoemde locat[eiseres]] zijnde een groente- en fruithandel, 5 personen aan het werk. Van deze 5 personen konden zich 4 personen onmiddellijk identificeren met een geldig identiteitsbewijs. (...) De vijfde persoon kon zich niet direct identificeren. Uit de administratie van de werkgever bleek deze persoon in het bezit te zijn van een W-document. Van dit W-document was alleen de kopie van de voorzijde aanwezig in de administratie. Vervolgens is deze persoon naar huis gegaan en heeft het originele W-document opgehaald. Ik, rapporteur [Y], constateerde aan de hand van dit W-document dat deze persoo[Z]aamd [Z] geen arbeid in Nederland mocht verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning. Ik rapporteur zag dat deze persoon werkzaamheden verrichtte bestaande uit het bevoorraden van de groente en fruitstalletjes van [eiseres]. Ik zag namelijk dat hij kisten met verschillende soorten fruit uit de voorraadhal haalde en deze naar de winkel droeg en vervolgens in de schappen legde. (...) Vervolgens heeft rapporteur [E] telefonisch contact opgenomen met de Centrale organisatie voor Werk en Inkomen. Hieruit bleek dat voor de vreemdeling geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven voor de geconstateerde werkzaamheden bij belanghebbende.” De rapporteurs hebben de identiteit van voornoemde persoon vastgesteld aan de hand van een origineel identiteitsdocument, te weten een identiteitsbewijs met [nummer 00] afgegeven in Nederland. De persoon blee[Z]aamd [Z] (hierna te noeme[Z]]). [Z] bleek illegaal tewerkgesteld. Hij bleek vreemdeling te zijn in de zin van artikel 1, onder c, van de Wav, waarop de uitzonderingsbepalingen van de artikelen 3 en 4 van de Wav niet van toepassing waren. Tegen voornoemd besluit is namens eiseres bij schrijven van 28 oktober 2005 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. De heer [X] heeft namens eiseres gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op het bezwaar te worden gehoord, middels een telefonische toelichting d.d. 8 december 2005. Bij het thans bestreden besluit van 29 maart 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is namens eiseres in beroep – kort gezegd – het navolgende aangevoerd. De heer [X] heeft [Z] aangenomen. Hij wist op dat moment niet wat een tewerkstellingsvergunning is en hij verkeerde in de veronderstelling dat [Z] arbeid mocht verrichten. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres aangevoerd dat haar boekhouder heeft gezegd dat [Z] mocht werken. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de sociale lasten van [Z] normaal betaald zijn. Ten slotte is door eiseres aangevoerd dat zij geen financieel voordeel heeft genoten van de tewerkstelling van [Z]. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of verweerder terecht is overgegaan tot het opleggen van de bestuurlijke boete. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav is bepaald dat onder een vreemdeling wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000. Op grond van artikel 1, aanhef en onder m, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt onder vreemdeling verstaan ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b sub 1, van de Wav wordt als werkgever aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt (onder meer) het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav als beboetbaar feit aangemerkt. Artikel 18a, eerste lid, van de Wav bepaalt dat beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Ingevolge het derde lid wordt een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid met een rechtspersoon gelijkgesteld. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,--. In het derde lid is bepaald dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beleidsregels vaststelt waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld. Ingevolge beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav (Stcrt. 2004,249/pag. 39) wordt bij de berekening van de boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav (Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Ingevolge de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,00. Het opleggen van een boete ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Nu de onderhavige bestuurlijke boete evenwel is aan te merken als een punitieve sanctie brengt artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) met zich dat de rechtbank niet alleen dient te toetsen of eiseres de vermeende overtredingen heeft begaan, maar tevens vol dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding. Allereerst dient echter beoordeeld te worden of eiseres kan worden aangemerkt als werkgeefster in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wav. De rechtbank is uit de voorhanden zijnde gedingstukken, met name het boeterapport van 15 april 2005, gebleken dat [Z] werkzaamheden heeft verricht in de onderneming van eiseres, bestaande uit het bevoorraden van de groenten- en fruitstalletjes door kisten met verschillende soorten fruit uit de voorraadhal te halen, deze naar de winkel te dragen en deze vervolgens in de schappen te leggen. Een en ander wordt ook niet ontkend door eiseres. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres terecht is aangemerkt als werkgeefster van Fernan [Z]. Vervolgens is de rechtbank gebleken dat het hier om een vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 gaat en dat voor hem geen tewerkstellingsvergunning is verstrekt aan eiseres. Op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 18 van de Wav heeft verweerder derhalve terecht besloten tot het opleggen van een boete. Het verweer dat eiseres niet wist wat een tewerkstellingsvergunning was en dat zij dacht dat [Z] mocht werken doet aan het vorenstaande niet af. De rechtbank overweegt hiertoe dat op de werkgever de verplichting rust om ervoor zorg te dragen dat voorafgaand aan de werkzaamheden van de vreemdeling de identiteit van deze vreemdeling wordt gecontroleerd en wordt nagegaan of een tewerkstellingsvergunning is vereist. Doordat eiseres heeft nagelaten om bij een bevoegde instantie na te vragen wat een tewerkstellingsvergunning is en of de betreffende vreemdeling zonder zulk een vergunning mocht werken, heeft eiseres het risico gelopen een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav te begaan, hetgeen voor rekening van eiseres komt. De stelling dat eiseres de sociale lasten op normale wijze heeft betaald, ontslaat haar niet van de verplichting om te beschikken over een tewerkstellingsvergunning. De rechtbank is van oordeel dat dit ook geen grond oplevert om de opgelegde boete te matigen dan wel in te trekken. Ook de stelling dat eiseres geen voordeel heeft genoten uit de tewerkstelling van de vreemdeling, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete in verhouding tot de ernst van de feiten overweegt de rechtbank dat eiseres een voorschrift heeft overtreden dat is gesteld ter bestrijding van illegale tewerkstelling van personen. Blijkens de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer 2003-2004, 29 523, nr. 3, p. 1) zijn die voorschriften gegeven ter bestrijding van: 1. verdringing van legaal arbeidsaanbod in Nederland en de Europese Economische Ruimte op de arbeidsmarkt; 2. overtreding van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, die kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdelingen, en 3. concurrentievervalsing binnen een sector, waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad. Gelet op het met de wet beoogde doel en uit een oogpunt van een hanteerbaar en consistent straftoemetingsbeleid is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder in de bijlage bij de Beleidsregels vastgestelde boetenormbedrag van € 8.000,- voor beboetbare feiten als hier aan de orde niet onevenredig hoog is. Ook is de rechtbank, in hetgeen van de zijde van eiseres is aangevoerd, niet gebleken van gevolgen, die, wegens bijzondere omstandigheden, voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Derhalve heeft verweerder terecht geen aanleiding gevonden om in afwijking van de beleidsregels een lagere of geen boete op te leggen. Gelet op voorgaande overwegingen kunnen de in beroep naar voren gebrachte gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep van eiseres ongegrond dient te worden verklaard. Gelet op artikel 8:70 van de Awb wordt gelet op het vorenstaande als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2006 w.g. D. Laeven w.g. R. Kleijkers Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 18 december 2006 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.