Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3562

Datum uitspraak2006-07-20
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 05/2710 WAV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Door inspecteurs van verweerder is vastgesteld dat op 13 maart 2005 in eiseresses onderneming de Wav is overtreden. Door verweerder is een boeterapport opgemaakt dat aan eiseres is toegezonden. Bij schrijven van 31 mei 2005 heeft verweer- der eiseres geinformeerd met betrekking tot het voornemen een boete op te leggen. In laatstgenoemd schrijven heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienswijze met betrekking tot het voornemen kenbaar te maken, van welke gelegenheid eiseres door middel van een schrijven van 14 juni 2005 gebruik heeft gemaakt. Bij besluit van 6 juli 2005 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 16.000,00. Eiseres heeft zich met het besluit van verweerder op het ingediende bezwaarschrift niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld. De geconstateerde overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav worden door eiseres niet betwist. Eiseres bestrijdt de hoogte van de aan haar opgelegde boete.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 05 / 2710 WAV Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [eiseres], gevestigd te Sittard, eiseres, tegen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsinspectie), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Datum bestreden besluit: 10 november 2005 Kenmerk: AI/JZ/2005/91042 Behandeling ter zitting: 7 juni 2006 1. Procesverloop Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 10 november 2005 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 6 juli 2005, waarbij op grond van artikel 19e, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) aan [eiseres] een bestuurlijke boete van € 16.000,00 is opgelegd, ongegrond verklaard. Bij schrijven van 16 december 2005 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mr. O.W. Ykema, advocaat te Sittard. Bij schrijven van 5 januari 2006 zijn de gronden van beroep nader aangevuld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 7 juni 2006, waar namens eiseres is verschenen de heer [A], in gezelschap van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Ykema voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. M. Contant, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 2. Overwegingen Door inspecteurs van verweerder is vastgesteld dat op 13 maart 2005 in eiseresses onderneming de Wav is overtreden. Door verweerder is een boeterapport opgemaakt dat aan eiseres is toegezonden. Bij schrijven van 31 mei 2005 heeft verweerder eiseres geïnformeerd met betrekking tot het voornemen een boete op te leggen. In laatstgenoemd schrijven heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienswijze met betrekking tot het voornemen kenbaar te maken, van welke gelegenheid eiseres door middel van een schrijven van 14 juni 2005 gebruik heeft gemaakt. Bij besluit van 6 juli 2005 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 16.000,00. Tegen dit besluit is namens eiseres bij schrijven van 21 juli 2005 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Bij schrijven van 11 augustus 2005 is het bezwaar met inhoudelijke gronden aangevuld. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het bezwaar te worden gehoord. Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit van 10 november 2005 genomen, zoals vermeld in rubriek 1. Eiseres heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld. De geconstateerde overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav worden door eiseres niet betwist. Eiseres bestrijdt de hoogte van de aan haar opgelegde boete. Uit de voorhanden zijnde gedingstukken, met name het boeterapport van 11 april 2005, is de rechtbank gebleken dat twee (Chinese) vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) werkzaamheden hebben verricht in de onderneming van eiseres en dat voor hen geen tewerkstellingsvergunning is verstrekt aan eiseres. Een en ander wordt ook niet ontkend door eiseres. Op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 18 van de Wav heeft verweerder derhalve terecht besloten tot het opleggen van een boete. Verweerder heeft beleidsregels opgesteld met betrekking tot de wijze van berekenen en opleggen van de bestuurlijke boete in het kader van de Wav en de daarop berustende bepalingen, welke beleidsregels zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 24 december 2004 (nr. 249, pag. 39) en in werking getreden op 1 januari 2005. Het door verweerder opgestelde beleid komt de rechtbank niet onredelijk voor. Op grond van beleidsregel 1 worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de “Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen”. Op grond van die tarieflijst bedraagt de boete voor handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav € 8.000,00. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar het gestelde in artikel 18a, derde lid, van de Wav in welk artikel is bepaald dat een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel wordt gelijkgesteld met een rechtspersoon. Toepassing van het bepaalde in beleidsregel 2, welke geldt voor de werkgever als natuurlijk persoon en waarvoor 0,5 maal het boetebedrag wordt opgelegd bij overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, gaat in casu niet op, aangezien eiseres moet worden gelijkgesteld aan een rechtspersoon. Aan eiseres is een boete opgelegd van € 16.000,00, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming is met het door verweerder gehanteerde beleid. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat zij niet toekomt aan een afweging van belangen met betrekking tot de hoogte van de boetenormbedragen, welke zijn vastgesteld op € 4.000,00 en € 8.000,00 per illegaal te werk gestelde vreemdeling door een natuurlijk persoon respectievelijk een rechtspersoon. De reden hiervoor is gelegen in de aanname dat de wetgever geacht wordt reeds een volledige belangenafweging te hebben gemaakt dienaangaande. Van de zijde van eiseres is aangevoerd – onder verwijzing naar een accountantsverklaring – dat het boetebedrag in geen enkele verhouding staat tot de door eiseres behaalde winsten. Deze grief vormt naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om het boetebedrag te verlagen. Niet gebleken is dat de zaak van eiseres failliet dreigt te geraken. De grief van eiseres dat zij de vreemdeling normaal heeft betaald met afdracht van alle verschuldigde premies en loonbelasting ontslaat eiseres niet van de verplichting om te beschikken over een tewerkstellingsvergunning. Van bijzondere omstandigheden die anderszins voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om de opgelegde boete te matigen dan wel in te trekken, is niet gebleken. Gelet op voorgaande overwegingen kunnen de naar voren gebrachte grieven niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep van eiseres ongegrond dient te worden verklaard. Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt derhalve als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond Aldus gedaan door mr. I.T. Dautzenberg in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2006 door mr. Dautzenberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. D. Laeven w.g. I.T. Dautzenberg Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 20 juli 2006 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.