Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3563

Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers236298 / KG ZA 07-825
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Schorsing directeur FC Utrecht was naar het oordeel van de rechtbank onterecht. De voorzieningenrechter veroordeelt FC Utrecht om binnen 12 uur na betekening van dit vonnis Van Dop toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden in zijn functie van bestuurder van de vennootschap.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 236298 / KG ZA 07-825 Vonnis in kort geding van 6 september 2007 in de zaak van JAN WILLEM VAN DOP, wonende te Zeist, eiser, procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans, advocaat mr. R.H.G. Klatten te Amsterdam, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FOOTBALL CLUB UTRECHT B.V., gevestigd te Utrecht, gedaagde, procureur mr. X.M.C.I. Wakim. Partijen zullen hierna Van Dop en FC Utrecht genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota van Van Dop - de pleitnota van FC Utrecht. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 1.3. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 6 september 2007 vonnis gewezen. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking. 2. De feiten 2.1. Op 6 mei 2005 heeft FC Utrecht met Van Dop een arbeidsovereenkomst gesloten waarbij partijen zijn overeengekomen dat Van Dop met ingang van 1 augustus 2005 in dienst treedt bij FC Utrecht in de functie van algemeen directeur. In artikel 7 van de overeenkomst is het volgende bepaald: “Werkgever behoudt zich het recht voor om werknemer op non-actief te stellen, doch alleen indien hij daarvoor gegronde redenen heeft en na schriftelijke opgave van deze redenen. Werknemer zal eerst in de gelegenheid gesteld worden zich in een persoonlijk onderhoud met werkgever over voorgenomen beslissing te verstaan.” 2.2. Op 2 september 2007 heeft de raad van commissarissen besloten tot schorsing van Van Dop met ingang van 3 september 2007. Bij besluit van dezelfde datum is A.J.F. Schnetz door het bestuur van de Stichting Beheer Aandelen FC Utrecht tot algemeen directeur ad interim benoemd. 2.3. Op 3 september 2007 heeft de raad van commissarissen mondeling aan Van Dop medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang werd geschorst. Daaropbij is hem een brief overhandigd, gedateerd op 3 september 2007, die - voor zover relevant - luidt als volgt: “(…) Zoals u inmiddels mondeling is medegedeeld, is het vertrouwen in u als statutair directeur niet meer aanwezig. De Raad van Commissarissen alsmede de Stichting Beheer Aandelen FC Utrecht is dan ook van mening dat het belang van de onderneming niet langer gediend is bij voortzetting van uw statutair directeurschap en uw arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap Football Club Utrecht B.V. De verwijten komen kortgezegd op het volgende veer. - U geeft onvoldoende inzicht in het feit dat u ook de noodzaak ziet om het financiële tekort bij FC Utrecht van tafel te krijgen. - Het ontbreekt u aan visie en beleidsontwikkeling. - U heeft onvoldoende gestuurd op de financiële lijnen. - Gevraagde financiële vraagstellingen zijn onvoldoende beantwoord. - Er is te weinig financiële informatie van uw kant afgekomen. - De communicatie met u is slecht en verslechtert steeds meer. - U wordt verantwoordelijk gehouden voor de negatieve en schadelijke berichtgeving in de media met name in he.t AD/UN en bij RTV Utrecht. (…) Tevens is op 21 september a.s. een Vergadering van Aandeelhouders van FC Utrecht Football Club B.V. gepland, in welke vergadering een besluit zal worden genomen over uw ontslag als statutair directeur en werknemer. Een uitnodiging voor die vergadering heeft u inmiddels ontvangen. Vanzelfsprekend krijgt u de gelegenheid om op 21 september 2007 tijdens de Vergadering van Aandeelhouders uw advies over het voorgenomen ontslag aan de aandeelhouders mede te delen. lndien u daarop prijs stelt, kunt u zich laten vergezellen door een raadsman. Verder is bij besluit van 2 september door de Raad van Commissarissen besloten u met verwijzing naar artikel 19 van de statuten van de Stichting Beheer Aandelen FC Utrecht met onmiddellijke ingang te schorsen als statutair directeur en werknemer van FC Utrecht Football Club B.V. Met deze schorsing zijn al uw bevoegdheden als statutair directeur en werknemer per direct vervallen. Bovendien wordt u de verdere toegang tot FC Utrecht ontzegd en wordt u verboden contacten te hebben met werknemers en/of medewerkers van FC Utrecht. Verder wordt u gesommeerd onmiddellijk alle bij u in bezit zijnde bedrijfseigendommen van FC Utrecht Football Club B.V. in te leveren. (…)” Diezelfde dagNa het uitreiken van deze brief heeft de raad van commissarissen een persconferentie gehouden. 3. Het geschil 3.1. Van Dop vordert samengevat - dat FC Utrecht veroordeeld wordt hem toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden in zijn functie van bestuurder van FC Utrecht, alsmede het besluit tot benoeming van A.J.F. Schnetz als bestuurder in te trekken onder schriftelijke bevestiging daarvan aan Van Dop. 3.2. FC Utrecht voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de raad van commissarissen op grond van de statuten van FC Utrecht en de wet de bevoegdheid toekomt tot schorsing van bestuurders van FC Utrecht. Uitgangspunt bij de beoordeling van het schorsingsbesluit in dit kort geding is of in hoge mate aannemelijk is dat de bodemrechter, indien zijn oordeel over dit besluit zou worden gevraagd, tot het oordeel zou komen dat - voor zover in deze zaak van belang - het besluit aan vernietiging blootstaat wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, die een rechtspersoon en zijn organen jegens elkaar in acht moeten nemen (art. 2:15 lid 1 sub b j° 2:8 BW). De vernietigbaarheid kan zowel voortvloeien uit de wijze van totstandkoming van het besluit, als uit de inhoud daarvan. De totstandkoming van het besluit 4.2. Vaststaat dat de raad van commissarissen van FC Utrecht, in de personen van mr. B. Swagerman en P. Beukers (verder te noemen: Swagerman en Beukers), in een functioneringsgesprek op 26 april 2007 tegenover Van Dop heeft aangegeven dat zij niet tevreden is over het functioneren van Van Dop en dat er in haar ogen drie trajecten mogelijk zijn: - doorgaan waarbij verbeterpunten worden gedefinieerd; - afscheid nemen van elkaar; - in een tijdschaal gaan werken waarbij op een nette manier afscheid van elkaar wordt genomen. De raad van commissarissen heeft bij dit gesprek het standpunt ingenomen voorstander te zijn van de laatste optie. Partijen hebben vervolgens afgesproken dat over een en ander een vervolggesprek zou plaatsvinden tussen Van Dop en de raad van commissarissen. 4.3. Vaststaat voorts dat kort na het functioneringsgesprek onderhandelingen zijn begonnen tussen de raad van commissarissen en de hoofdsponsor van FC Utrecht, Phanos, over de overname van de aandelen van FC Utrecht. Phanos stelde aan deze onderhandelingen de voorwaarde dat alle acties in de richting van Van Dop tot nader order zouden worden bevroren. De raad van commissarissen heeft deze voorwaarde geaccepteerd, en is met Phanos in onderhandeling getreden. De onderhandelingen zijn uiteindelijk op 22 augustus 2007 zonder succes geëindigd. 4.4. Vervolgens heeft Swagerman op 2 september 2007 aan Van Dop gevraagd om de volgende dag “even de koppen bij elkaar te steken”. De volgende dag, 3 september 2007, trof Van Dop bij het gesprek Swagerman en Beukers aan, en de raadsman van de raad van commissarissen. Zij hebben Van Dop medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang werd geschorst vanwege het ontbreken van voldoende sturing op visie en beleid van de club. Daarop is hem de onder 2.3 weergegeven brief overhandigd waarin het besluit tot schorsing alsmede de daaraan ten grondslag liggende redenen zijn opgenomen. Dezelfde dag heeft de raad van commissarissen een persconferentie gehouden waarin zij uitgebreid is ingegaan op de door haar aan Van Dop gemaakte verwijten. 4.5. Niet gesteld of gebleken is dat Van Dop op enig moment op 2 september 2007, dan wel op 3 september 2007 in de gelegenheid is gesteld zich tegen het voorgenomen besluit tot schorsing te verdedigen. Zoals blijkt uit het door FC Utrecht overgelegde schorsingsbesluit is dit besluit door de raad van commissarissen reeds op zondag 2 september 2007 genomen, derhalve de dag voordat Van Dop in kennis is gesteld van het besluit. Voorts heeft de uitnodiging van de raad van commissarissen van FC Utrecht aan Van Dop voor de bespreking op 3 september 2007 uit niet meer bestaan dan de mededeling dat zij de volgende dag de “koppen bij elkaar moesten steken”. Ook indien - zoals FC Utrecht heeft gesteld - Van Dop daarop zou hebben aangegeven dat hij zijn advocaat wilde raadplegen, hetgeen Van Dop ontkent, betekent dit dat niet dat Van Dop daarmee te kennen zou hebben gegeven dat hij wist dat hij zich moest voorbereiden op een besluit tot schorsing van hem als bestuurder van FC Utrecht. Immers, de stand van zaken voorafgaande aan het staken van de acties jegens Van Dop vanwege de onderhandelingen met Phanos was dat partijen een bespreking zouden hebben over de wens van de raad van commissarissen om de vennootschappelijke en arbeidsrelatie met Van Dop te beëindigen. De door Van Dop op 2 september 2007 aan de raad van commissarissen gezonden e-mail (die is overgelegd door Van Dop als productie 16) biedt een aanwijzing voor de juistheid van de stelling van Van Dop dat hij niet over het onderwerp van de bespreking op 3 september 2007 is ingelicht. 4.6. De eisen van redelijkheid en billijkheid die een rechtspersoon en zijn organen jegens elkaar in acht moeten nemen, brengen mee dat een bestuurder in beginsel in de gelegenheid moet worden gesteld zich tegen een voorgenomen besluit tot schorsing te verdedigen. In artikel 7 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is deze verplichting bij een voornemen tot schorsing ook expliciet opgenomen. De raad van commissarissen heeft deze gelegenheid echter niet aan Van Dop geboden,. Niet valt in gezien waarom in het onderhavige geval niet aan Van Dop de mogelijkheid had kunnen worden geboden om zijn visie over het voorgenomen schorsingsbesluit te geven, alsmede waarom het onderwerp van de bespreking niet op een behoorlijke wijze aan Van Dop had kunnen worden aangekondigd. Een dergelijke ‘overvalstrategie’ is wellicht nog te rechtvaardigen, indien bij aankondiging van het voorgenomen besluit gegronde vrees aanwezig zou zijnis dat de betreffende werknemer de tussenliggende tijd tot het nemen van het besluit zou gebruiken om schade aan de vennootschap toe te brengen. Daarvan is echter - gezien de aard van de redenen die aan de schorsing ten grondslag hebben gelegen - geen sprake. Deze redenen liggen immers in de sfeer van een verschil van mening over de visie en het financiële beleid van Van Dop en de communicatie van Van Dop met de raad van commissarissen en de pers. 4.7. De conclusie van het voorgaande is dat de voorzieningenrechter in hoge mate aannemelijk acht dat de bodemrechter - daartoe geroepen - het schorsingsbesluit van FC Utrecht op voormelde grond zou vernietigen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. De inhoud van het besluit 4.8. Hoewel de vorderingen op grond van het voorgaande reeds voor toewijzing vatbaar zijn, overweegt de voorzieningenrechter dat het schorsingsbesluit ook om inhoudelijke redenen niet in stand kan blijven. 4.9. Een schorsing van een werknemer is een ingrijpende maatregel, die een diffamerend karakter draagt en waartoe slechts besloten mag worden wanneer toelating van de werknemer op het werk grote schade aan de goede gang van zaken bij de werkgever zou toebrengen of wanneer vanwege andere zwaarwegende redenen, waartegen het belang van de werknemer niet opweegt, in redelijkheid van de werkgever niet gevergd kan worden dat hij de werknemer nog langer op het werk duldt. 4.10. De verwijten die FC Utrecht aan het schorsingsbesluit ten grondslag heeft gelegd, betreffen in grote lijnen verwijten in de sfeer van financieel wanbeleid, onvoldoende visie en beleidsontwikkeling, slechte communicatie met de raad van commissarissen, alsmede verantwoordelijkheid van Van Dop voor schadelijke berichtgeving in de media. 4.11. Het verwijt ten aanzien van de visie en het financiële beleid is door de raad van commissarissen reeds in april 2007 tijdens een functioneringsgesprek aan het adres van Van Dop gemaakt. Daarop is de raad van commissarissen niet tot schorsing overgegaan, maar tot het uitzetten van een traject dat in haar visie uiteindelijk tot beëindiging van de vennootschappelijke en arbeidsrelatie met Van Dop zou moeten leiden. Dit traject is door de raad van commissarissen stopgezet in verband met het feit dat Phanos stopzetting van eventuele acties jegens Van Dop als voorwaarde verbond aan onderhandelingen over een eventuele overname van de aandelen van FC Utrecht. Deze voorwaarde was voor de raad van commissarissen kennelijk niet onaanvaardbaar, waardoor Van Dop in de daaropvolgende periode gewoon is blijven fungeren als bestuurder van FC Utrecht. Evenmin heeft de raad van commissarissen onmiddellijk na het beëindigen van de onderhandelingen het traject tot beëindiging van de vennootschappelijke en arbeidsrelatie hervat, maar het einde van de transferperiode (dat liep tot eind augustus 2007) afgewacht. Indien de verwijten op de hiervoor bedoelde momenten kennelijk ook voor de raad van commissarissen geen aanleiding vormden om tot onmiddellijke schorsing van Van Dop over te gaan, valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien waarom een dergelijke noodzaak begin september 2007 plotseling wel zou bestaan. Na het einde van de onderhandelingen, die tot stopzetting van de acties tegen Van Dop hadden geleid, bevonden partijen zich in de situatie die voordien had bestaan, namelijk de afspraak om over de door de raad van commissarissen gewenste beëindiging van de vennootschappelijke en arbeidsrelatie met Van Dop een gesprek te voeren. Niet valt in te zien waarom dit traject niet kon worden voortgezet, dan wel het resultaat van een zorgvuldig ingezet ontslagtraject (met een oproeping voor de algemene vergadering van aandeelhouders waarbij het ontslag van Van Dop aan de orde zou worden gesteld, met inachtneming van een oproepingstermijn van 15 dagen) niet had kunnen worden afgewacht. 4.12. Afgezien van het voorgaande zijn de gronden voor het schorsingsbesluit - naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter - ook onvoldoende zwaarwegend om dit besluit te rechtvaardigen. Door Van Dop is een meerjarenplan overgelegd waarin de begrotingen voor 2007/2008 en 2008/2009 zijn verwerkt. Daarin is de visie van Van Dop op de toekomst van FC Utrecht en het terzake te voeren financiële beleid opgenomen. FC Utrecht heeft niet aangegeven hoe dit meerjarenplan zich verhoudt tot het door haar gemaakte verwijt dat het Van Dop ontbreekt aan visie, sturing en beleidsontwikkeling in het algemeen en op het gebied van het financiële beleid in het bijzonder. 4.13. Voor zover de kritiek van FC Utrecht zich richt op de financiële onderbouwing van de in de begroting opgenomen bate van één miljoen euro en de financiële dekking voor de aankoop van een speler (Vandenbergh), kan deze kritiek niet de conclusie van financieel wanbeleid rechtvaardigen. Van Dop heeft ten aanzien van de aankoop van de speler aangevoerd dat Phanos destijds aan hem mondeling heeft toegezegd dat zij de benodigde financiële dekking zou bieden. Van Dop kan ten aanzien van de omstandigheid dat deze toezegging destijds niet schriftelijk is vastgelegd, en dat hij daarop is afgegaan, niet een terechternstig verwijt worden gemaakt, nu de toezegging is gedaan door de vaste sponsor van FC Utrecht. Bij brief van 5 september 2007 heeft Phanos het doen van de toezegging voor 100% financiële rugdekking voor de aankoop ook schriftelijk bevestigd. Van een voorwaardelijke toezegging is - blijkens de inhoud van deze brief - geen sprake. Phanos geeft in de brief slechts aan dat sinds het doen van de toezegging de situatie op zodanige wijze is gewijzigd (door de schorsing van Van Dop en het einde van de onderhandelingen) dat Phanos zich daaraan niet meer gebonden acht. Een en ander doet echter niet af aan het onvoorwaardelijke karakter van de toezegging die Van Dop heeft verkregen. Een en ander levert in ieder geval geen zwaarwegende reden voor een onmiddellijke schorsing op. Ten aanzien van de hiervoor bedoelde bate ter hoogte van één miljoen euro heeft Van Dop aangevoerd dat het boekhoudkundig gezien toegestaan is dit bedrag als toekomstige bate uit een op te richten spelersfonds in de begroting op te nemen. Over de soliditeit van een dergelijke financiële dekking in een begroting kan verschillend worden gedacht. De conclusie dat Van Dop zich schuldig heeft gemaakt aan financieel wanbeleid wordt hierdoor echter niet gerechtvaardigd. Voor het overige heeft FC Utrecht haar verwijt van financieel wanbeleid niet onderbouwd in het licht van het vaststaande feit dat Van Dop maandelijks financiële rapportages heeft verstrekt aan de raad van commissarissen alsmede aan de Audit commissie (waarin onder meer de gemeente Utrecht zitting heeft). FC Utrecht heeft niet betwist dat deze maandelijkse rapportages voor de Audit commissie geen aanleiding zijn geweest voor het maken van verwijten over het financiële beleid aan het adres van Van Dop. 4.14. Ten aanzien van het gemaakte verwijt ten aanzien van de verslechtering van de communicatie tussen de raad van commissarissen en Van Dop overweegt de voorzieningenrechter dat deze communicatie kennelijk tot begin van dit jaar, tot het vertrek van de voorzitter van de raad van commissarissen (drs L. Markensteijn), zonder problemen verliep. In april van 2007 volgt vervolgens, kennelijk voor het eerst, een functioneringsgesprek van de raad van commissarissen met Van Dop, dat - blijkens het verslag - niet het karakter heeft van een open en tweezijdig gesprek, en waarbij harde verwijten aan het adres van Van Dop worden gemaakt. Bij dit gesprek wordt voorts door de raad van commissarissen onmiddellijk de wens uitgesproken om een einde aan de vennootschappelijke en arbeidsrelatie met Van Dop te maken. Op het functioneringsgesprek volgt een periode waarin de raad van commissarissen onderhandelt met Phanos over de overname van de aandelen FC Utrecht. Van Dop wordt door de raad van commissarissen niet op de hoogte gehouden van het verloop van deze onderhandelingen. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat een dergelijke houding van de raad van commissarissen niet bevorderlijk heeft gewerkt op de communicatie tussen partijen. Mede hierdoor kan niet worden geconcludeerd dat de verslechtering van de communicatie alleen of voornamelijk aan Van Dop kan worden toegeschreven. 4.15. Ook hHet verwijt ten aanzien van de beweerdelijke verantwoordelijkheid van Van Dop voor schadelijke berichtgeving in de media is niet steekhoudendzodanig zwaarwegend van aard dat onmiddellijk ingrijpen was vereist. Voor zover FC Utrecht met deze berichtgeving doelt op het krantenbericht dat door haar is overgelegd als productie 15, kan dit niet dienen ter ondersteuning van haar standpunt. In dit krantenbericht is Van Dop als volgt geciteerd: “De raad van commissarissen bestaat uit vijf mensen van wie de voorzitter, Leo Markensteijn, een meningsverschil had over de manier waarop de raad toezicht zou moeten houden op de directie van FC Utrecht. Er wordt gezegd dat hij de enige is die de huidige situatie waarin de raad een beperkte toezichthoudende rol bekleedt prima vond. De andere vier leden zouden meer toezicht willen houden op het bestuur en mij als voorzitter. Ik kan zeggen dat die verhoudingen niet zo liggen. Ze liggen niet op één lijn met elkaar, zoveel is zeker. Maar ze zullen het onderling uit moeten vechten. Van een bestuurlijke crisis is absoluut geen sprake. De raad maakt hun eigen beslissingen en ze zullen dit zelf oplossen.” Blijkens de overige inhoud van het krantenbericht was de krant uit andere bron bekend geworden met het feit dat er strubbelingen in de raad van commissarissen waren, en heeft Van Dop slechts op een zakelijke wijze zijn standpunt terzake gegeven. In het citaat spreekt Van Dop zijn vertrouwen uit over het vermogen van de raad van commissarissen om onderlinge verdeeldheid op te lossen. Niet valt in te zien waarom deze handelwijze van Van Dop als schadelijk voor (de raad van commissarissen van) FC Utrecht zou moeten worden aangemerkt. Voor het overige heeft FC Utrecht niet voldoende geconcretiseerd terzake van welke overige negatieve berichtgeving aan Van Dop een verwijt wordt gemaakt, zodat ook in zoverre geen sprake is van een deugdelijke grond voor het schorsingsbesluit. Conclusie 4.16. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat het schorsingsbesluit ten onrechte is genomen, zodat de vordering tot het toelaten van Van Dop tot zijn werkzaamheden als bestuurder van de vennootschap zal worden toegewezen. Het besluit tot benoeming van de heer Schnetz als interim-bestuurder is het rechtstreekse gevolg van het besluit tot schorsing van Van Dop. Nu dit schorsingsbesluit aan vernietiging blootstaat en handhaving van het besluit tot benoeming van een interim-bestuurder tot een onwerkbare situatie zou leiden, is ook de vordering strekkende tot intrekking van dit besluit voor toewijzing vatbaar. 4.17. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt. 4.18. FC Utrecht zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Van Dop worden begroot op: - dagvaarding EUR 84,31 - vast recht 248,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.148,31 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. veroordeelt FC Utrecht om binnen 12 uur na betekening van dit vonnis Van Dop toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden in zijn functie van bestuurder van de vennootschap en daartoe al het nodige te doen, 5.2. bepaalt dat FC Utrecht voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan het onder 5.1 bepaalde te voldoen, aan Van Dop een dwangsom verbeurt van EUR 20.000,--, tot een maximum van EUR 2.000.000,--, 5.3 veroordeelt FC Utrecht om binnen 12 uur na betekening van dit vonnis het besluit van de Raad van Commissarissen tot benoeming van de heer A.J.F. Schnetz als bestuurder in te trekken onder schriftelijke bevestiging van die intrekking aan Van Dop, 5.3. veroordeelt FC Utrecht in de proceskosten, aan de zijde van Van Dop tot op heden begroot op EUR 1.148,31, 5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.5. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Delft-Baas en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2007.? w.g. griffier w.g. rechter