Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3566

Datum uitspraak2007-08-22
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers07/675 WRO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ter zitting is door de opsteller van de aanvraag bouwvergunning voor een zendmast toegelicht dat UMTS destijds een nieuwe ontwikkeling was waarmee operator Rann zich bezig hield. Rann wilde in de mast UMTS-antennes hangen. Ter zitting is bevestigd dat de bouwaanvraag in die zin ook zag op UMTS-gebruik. Daarmee is het plan om in de mast UMTS-antennes te hangen een concreet onderdeel van de bouwaanvraag. Dat is een doorslaggevend verschil met door eiseres aangehaalde jurisprudentie. Bij de aanvraag verstrekte informatie was onvolledig omdat eiseres toen al wist dat de aanvraag ook zag op UMTS-antennes. Verweerder heeft gesteld dat bij volledige informatie vanwege de maatschappelijke onrust in verband met eventuele gezondheidsrisico’s destijds geen vrijstelling en dus geen bouwvergunning zou zijn verleend. Ingevolge artikel 59, 1e lid, aanhef en sub a, van de Woningwet mocht verweerder onder deze omstandigheden de vergunning en de vrijstelling in trekken en een bouwstop opleggen.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, team bestuursrecht procedurenummer: 07 / 675 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van Orange Nederland N.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage, eiseres, gemachtigde mr. F.J. Webbink, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder. 1. Procesverloop Op 25 mei 2004 heeft eiseres een lichte bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een mast voor mobiele communicatie aan het Reuselpad, ter hoogte van het tennispark, op het perceel kadastraal bekend sectie AB, nummer 2075, te Tilburg. Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft verweerder, onder gelijktijdige verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een zendmast. Op 23 december 2005 is het verzoek van omwonenden om een voorziening te treffen in verband met het besluit van 10 augustus 2004, door de voorzieningenrechter afgewezen. Bij besluit van 12 januari 2006 heeft verweerder de bij besluit van 10 augustus 2004 verleende bouwvergunning op grond van artikel 59 van de Woningwet ingetrokken. Op 13 januari 2006 heeft verweerder de bouwwerkzaamheden met onmiddellijke ingang stilgelegd. Deze bouwstop is bij brief van 18 januari 2006 aan eiseres bevestigd. Op 31 januari 2006 is het verzoek van eiseres om de besluiten van 12 en 18 januari 2006 te schorsen door de voorzieningenrechter afgewezen. Bij besluit van 31 januari 2006 heeft verweerder de bij besluit van 10 augustus 2004 verleende vrijstelling ingetrokken. Bij bezwaarschriften van 17 januari 2006 en 2 maart 2006 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 januari 2006, respectievelijk de besluiten van 18 en 31 januari 2006. Op 9 februari 2007 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschriften van 17 januari en 2 maart 2006. Op 23 maart 2007 heeft verweerder alsnog een besluit genomen dat strekt tot ongegrondverklaring van de bezwaren. Het beroep wordt op grond van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. De beroepen zijn behandeld ter zitting van 28 juni 2007, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door [naam persoon] en gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [naam persoon], [naam persoon] en wethouder [naam persoon]. Tevens was aanwezig belanghebbende [naam persoon], mede namens 16 omwonenden van het Reuselpad te Tilburg. 2. Beoordeling 2.1 Op 17 januari 2006 en 2 maart 2006 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 januari 2006, respectievelijk de besluiten van 18 en 31 januari 2006. Op 9 februari 2007 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschriften van 17 januari en 2 maart 2006. Daarbij heeft eiseres verzocht verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft medegedeeld dat eiseres, gelet op het besluit van 23 maart 2007, geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit. De rechtbank zal, gelet op deze mededeling, het beroep 9 februari 2007 tegen het uitblijven van een besluit op de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang. 2.2 Ter toetsing ligt vervolgens voor het besluit van 23 maart 2007, waarbij verweerder de bezwaren van eiseres tegen de besluiten tot intrekking van de bouwvergunning en de vrijstelling, en het bezwaar tegen het besluit tot stillegging van de bouw ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 59 van de Woningwet. Immers, nadat verweerder bij besluit van 10 augustus 2004 een bouwvergunning en vrijstelling voor een zendmast had verleend, bleek ter zitting van de voorzieningenrechter van 23 december 2005 dat eiseres de zendmast ook wilde gebruiken voor het plaatsen van UMTS-antennes. Indien dit ten tijde van de verlening van de bouwvergunning en vrijstelling bekend was geweest had verweerder de aanvraag in een breder afwegingskader geplaatst en de bouwvergunning en vrijstelling niet verleend. Gegeven de maatschappelijke discussie die inmiddels was ontstaan over de mogelijke gezondheidsrisico’s van met name UMTS, had het op de weg van eiseres gelegen hiervoor bij de aanvraag volledige informatie te verstrekken. 2.3 Eiseres heeft in beroep -samengevat- aangevoerd dat verweerders besluit tot intrekking van de bouwvergunning onrechtmatig is omdat de vergunning alleen betrekking heeft op een mast ten behoeve van een GSM-antenne-installatie. Toekomstige installaties, zo deze al bekend waren, hoefden, gelet op artikel 3, eerste lid, onder e, ten derde van het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb), geen deel uit te maken van de bouwvergunningaanvraag. Indien voor verweerder de toekomstige aanwezigheid van UMTS-antennes een relevante factor was bij besluitvorming had verweerder naar de mogelijke aanwezigheid daarvan moeten informeren. Bij de aanvraag van 25 mei 2004 heeft eiseres in de begeleidende brief vermeld dat de mast geschikt zou worden gemaakt voor meerdere operatoren en dat Rann haar interesse reeds kenbaar had gemaakt. Het was, zo stelt eiseres, verweerder uit vooroverleg bekend dat in de mast te zijner tijd UMTS-antennes zouden worden gehangen. Het kan daarom eiseres niet worden tegengeworpen dat zij hierover verder geen informatie heeft verstrekt. De intrekking van de bouwvergunning is in strijd met het vertrouwensbeginsel en de eisen van een zorgvuldige belangenafweging. 2.4 Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend. Artikel 100, derde lid, van de Woningwet bepaalt dat toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van werkzaamheden indien wordt gebouwd of gesloopt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften slechts plaatsvindt in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften. Ingevolge artikel 11.1 van de Bouwverordening Tilburg kunnen burgemeester en wethouders de bouw stilleggen indien er wordt gebouwd zonder bouwvergunning. 2.5 De rechtbank overweegt dat eiseres in de toelichting bij de aanvraag bouwvergunning van 25 mei 2004 heeft vermeld dat de zendmast uiteraard geschikt wordt gemaakt voor meerdere operatoren en dat Rann haar interesse reeds kenbaar heeft gemaakt. Ter zitting heeft mw. [naam persoon], die de bouwaanvraag voor eiseres heeft opgesteld, toegelicht dat UMTS destijds een nieuwe ontwikkeling was waarmee met name Rann, een -zelfstandig- samenwerkingsverband van eiseres en T-Mobile, zich bezig hield. De interesse van Rann, waarvan in de aanvraag melding is gemaakt, betrof een concreet plan om in de mast UMTS-antennes te hangen. Desgevraagd heeft mw. [naam persoon] verklaard dat de bouwaanvraag in die zin ook zag op UMTS-gebruik. Gelet op deze toelichting ter zitting is de rechtbank van oordeel dat het plan van Rann om in de mast UMTS-antennes te hangen een concreet onderdeel van de bouwaanvraag betrof. Deze omstandigheid, dat UMTS in dit geval onderdeel uitmaakt van de bouwaanvraag, vormt een doorslaggevend verschil met de door eiseres aangehaalde jurisprudentie. De rechtbank is temeer van oordeel dat de aan de orde zijnde plaatsing van UMTS-antennes binnen de reikwijdte van de bouwaanvraag valt nu van de zijde van eiseres is aangegeven dat het bij de aanvraag gevoegde dekkingsplan van 20 oktober 2003, betrekking heeft op zowel GSM als op UMTS. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres bij de aanvraag met betrekking tot de plaatsing van UMTS-antennes onvolledig is gebleven. Van de zijde van eiseres is betoogd dat UMTS ter sprake is gekomen in de besprekingen die ten tijde van de aanvraag met verweerder zijn gevoerd, waardoor een meer expliciete vermelding in de aanvraag van UMTS achterwege is gelaten. De rechtbank is uit de voorhanden stukken echter niet gebleken van enig overleg gericht op UMTS. Nu eiseres van het gestelde overleg geen schriftelijk bewijs heeft overgelegd, en naar de rechtbank uit het verhandelde ter zitting begrijpt ook niet heeft opgesteld, dient het ontbreken van bewijs van gesteld overleg voor rekening van eiseres te blijven. Verweerder heeft gesteld dat bij volledige informatie over het gebruik van de zendmast vanwege de maatschappelijke onrust in verband met eventuele gezondheidsrisico’s van UMTS-antennes geen vrijstelling en daarom geen bouwvergunning zou zijn verleend. De rechtbank acht verweerders standpunt dat er ten tijde van de aanvraag in mei 2004 maatschappelijke onrust met betrekking tot UMTS bestond aannemelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in 2003 een TNO-onderzoek is verschenen over mogelijke gezondheidsrisico’s van UMTS voor omwonenden. De resultaten van dit onderzoek leidden tot maatschappelijke onrust. In afwachting van nader internationaal onderzoek besloten veel gemeenten vooralsnog geen bouwvergunningen te verlenen voor zendmasten waarin ook UMTS-antennes konden worden geplaatst. Dat de ontwikkelingen op het gebied van GSM én UMTS zeer kritisch werden gevolgd door omwonenden van de zendmast in de wijk de Blaak te Tilburg is naar het oordeel van de rechtbank ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt door verweerder en belanghebbenden. De stelling van eiseres dat op de website “Stop UMTS Tilburg” eerst in januari 2006 over UMTS is bericht, is van de zijde van belanghebbenden genoegzaam betwist. Anders dan eiseres ziet de rechtbank in de omstandigheid dat jurisprudentie ter zake en wellicht ook activiteiten van “Stop UMTS” van latere datum zijn dan de aanvraag van de bouwvergunning, geen aanleiding te concluderen dat er geen maatschappelijke discussie of onrust was ten tijde van de aanvraag. Immers, aannemelijk is dat de oprichting van een plaatselijke afdeling van “Stop UMTS”, evenals deelname aan rechtszaken, voortvloeit uit onrust, waardoor enig tijdverloop verondersteld mag worden. De rechtbank concludeert dat de door eiseres verstrekte informatie bij de aanvraag onvolledig is geweest nu op het moment van de aanvraag voor eiseres al duidelijk was dat de aanvraag mede betrekking had op UMTS-antennes. De rechtbank acht aannemelijk dat de bouwvergunning ten gevolge van de onvolledigheid van de aanvraag is verleend. Verweerder was daarom bevoegd om op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet de bouwvergunning in te trekken. Nu eiseres zelf onzekerheid heeft laten bestaan over het gebruik van de zendmast kan eiseres zich niet met vrucht beroepen op het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft bij de belangenweging de maatschappelijke onrust, die ten tijde van de intrekking van de bouwvergunning nog voortduurde, laten prevaleren boven de voornamelijk economische belangen van verweerder. De rechtbank is niet gebleken van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de verleende bouwvergunning gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank komt tot de slotsom dat de -gehandhaafde- intrekking van de bouwvergunning rechtmatig is, evenals de intrekking van de vrijstelling en de bouwstop. Het beroep van eiseres tegen het besluit van 23 maart 2007 komt voor ongegrondverklaring in aanmerking. 2.6 Het beroep tegen het uitblijven van een besluit op de bezwaren van eiseres wordt niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank ziet in die procedure evenwel aanleiding tot een proceskostenveroordeling op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Gelet op het gewicht van de zaak, wordt de wegingsfactor 0,25 toegepast. Nu het beroep tegen het besluit van 23 maart 2007 ongegrond wordt verklaard ziet de rechtbank hier geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een besluit op de bezwaren niet-ontvankelijk; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in dit beroep tot een bedrag van € 80,60, te betalen door de gemeente Tilburg; verklaart het beroep van eiseres tegen het besluit van 23 maart 2007 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H. van den Hombergh, rechter, en in aanwezigheid van F.M. Mooij, griffier, in het openbaar uitgesproken op Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak. Afschrift verzonden op: