Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3568

Datum uitspraak2006-06-26
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 05/2778 WAV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 20 januari 2005 is door de Belastingdienst een waarneming ter plaatse (wtp) verricht in de onderneming van eisers en is tevens door inspecteurs van de Arbeidsinspectie een controle ingesteld in het kader van de Wav. Tijdens deze controle zijn twee personen aangetroffen die werkzaamheden in het restaurant verrichtten zonder dat de vennootschap beschikte over tewerkstellingsvergunningen. Derhalve is een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav geconstateerd. Door verweerder is ter zake een boeterapport opgemaakt dat aan eisers is toegezonden. Bij schrijven van 24 juni 2005 heeft verweerder eisers geinformeerd met betrekking tot het voornemen de VOF een boete op te leggen van € 16000,-. Bij besluit van 22 juli 2005 heeft verweerder eisers een bestuurlijke boete als vorenbedoeld opgelegd.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 05 / 2778 WAV HEM Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake 1. [eiseres], gevestigd te Maastricht, waarvan de vennoten zijn 2. [vennoot 1], 3. [vennoot 2], 4. [vennoot 3], allen wonende te Maastricht eisers, tegen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsinspectie), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Datum bestreden besluit: 14 november 2005 Kenmerk: AI/JZ/2005/91514 Behandeling ter zitting: 17 mei 2006 1. Procesverloop Bij besluit van 14 november 2005 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 22 juli 2005, waarbij op grond van artikel 19e, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) aan Pizzeria Restaurant Lunetta een bestuurlijke boete van € 16.000,- is opgelegd, ongegrond verklaard. Bij brief van 21 december 2005 is tegen eerstgenoemd besluit namens eisers beroep ingesteld door hun gemachtigde mr. F.M.H.G. Vertommen, werkzaam bij Vertommen fiscaal-juridisch adviesbureau te Maastricht. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. De tijdens de loop van het geding aan het dossier toegevoegde stukken zijn in kopie aan partijen gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 17 mei 2006, waar eisers sub 2 en 3 in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr.Vertommen voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. K. Prosetiko. 2. Overwegingen De feiten Op 20 januari 2005 is door de Belastingdienst een waarneming ter plaatse (wtp) verricht in de onderneming van eisers en is tevens door inspecteurs van de Arbeidsinspectie een controle ingesteld in het kader van de Wav. Tijdens deze controle zijn twee personen aangetroffen die werkzaamheden in het restaurant verrichtten zonder dat de vennootschap beschikte over tewerkstellingsvergunningen. Derhalve is een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav geconstateerd. Door verweerder is ter zake een boeterapport opgemaakt dat aan eisers is toegezonden. Bij schrijven van 24 juni 2005 heeft verweerder eisers geïnformeerd met betrekking tot het voornemen [eiseres] een boete op te leggen van € 16000,- Eisers zijn daarbij in de gelegenheid gesteld hun zienswijze dienaangaande kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft de gemachtigde van eisers bij schrijven van 4 juli 2005 gebruik gemaakt. Bij besluit van 22 juli 2005 heeft verweerder eisers een bestuurlijke boete als vorenbedoeld opgelegd. Tegen het besluit van 22 juli 2005 is namens eisers bij schrijven van 4 augustus 2005 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Aanvulling van gronden heeft plaatsgevonden bij schrijven van 29 september 2005. Eisers hebben geen gelegenheid gemaakt van de mogelijkheid om op het bezwaar te worden gehoord. Het besluit Bij het thans bestreden besluit van14 november 2005 heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard. Het beroep Eisers kunnen zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe is in beroep het navolgende aangevoerd: - In de schriftelijke aankondiging van de Belastingdienst betreffende een zogenaamde waarneming ter plaatse (hierna: wtp) was geen sprake van een controle in het kader van de Wav. Bij eisers werd de indruk gewekt dat het om een gewone fiscale controle ging. In bedoelde aankondiging staat niet vermeld dat ook inspecteurs van de Arbeidsinspectie zouden meekomen. Eisers stellen zich op het standpunt dat de inspecteurs van de Arbeidsinspectie op onrechtmatige wijze zijn binnengekomen en hun onderzoek onder valse voorwendselen hebben uitgevoerd; - Eisers stellen zich op het standpunt dat bewust is gewacht met de wtp tot het moment dat overtredingen van de Wav langs bestuursrechtelijke weg konden worden afgehandeld. Eisers zijn van mening dat een strafrechtelijke boete aanzienlijk gunstiger voor hen zou zijn geweest; - De wijze waarop aan eisers de mogelijkheid werd geboden om in de bezwaarprocedure hun bezwaren mondeling toe te lichten werd door eisers als een onnodige belemmering van de procesgang ervaren. De hoorzitting zou in Den Haag plaatsvinden, terwijl de overtreding in Maastricht heeft plaatsgevonden; - De invordering van de bestuurlijke boete is volgens eisers niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De boete wordt namelijk geïncasseerd zonder dat eisers daadwerkelijk schuldig zijn bevonden en zonder dat is vastgesteld dat de boete terecht is opgelegd. Volgens eisers zijn de waarborgen rondom de bestuurlijke boete schijnwaarborgen. Ondanks het feit dat een zienswijze en bezwaar kan worden ingediend, staat het voor de Arbeidsinspectie al vast dat een boete wordt opgelegd; - Eisers zijn van mening dat de boete is aan te merken als een punitieve sanctie, zodat op grond van artikel 6 EVRM een redelijke verhouding moet bestaan tussen de hoogte van de boete en de verwijtbaarheid. Volgens eisers is hier onvoldoende rekening mee gehouden en zijn de specifieke omstandigheden van het geval niet meegewogen; - Eisers hebben aan alle fiscale en sociaalrechtelijke verplichtingen voldaan. Ze hebben uitdrukkelijk gecontroleerd of beide betrokken personeelsleden niet illegaal in ons land verblijven en of zij een geldig sofi-nummer hadden. Illegaal verblijvende vreemdelingen kunnen volgens de informatie op internetwebsites van GAK/UWV en belastingdienst geen Sofi-nummer krijgen; - De ernst van de overtreding is minimaal. Men heeft niet stilgestaan bij het feit dat de winst van eisers in 2005 (€ 40.000) door de 3 vennoten moet worden gedeeld. Bijna de volledige nettowinst is men kwijt aan de betaling van de boete. De beoordeling De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b sub 1, respectievelijk onder c, van de Wav wordt als werkgever aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten, en als vreemdeling hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000. Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt (onder meer) het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav als beboetbaar feit aangemerkt. Artikel 18a, eerste lid Wav bepaalt dat beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Ingevolge het derde lid wordt een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid met een rechtspersoon gelijkgesteld. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,--. In het derde lid is bepaald dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beleidsregels vaststelt waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld. Ingevolge beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav (Stcrt. 2004, 249 / pag. 39) wordt bij de berekening van de boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder a van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav (Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Ingevolge de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid van de Wav gesteld op € 8.000,--. Inmiddels is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 22 maart 2006 (www.rechtspraak.nl LJN: AV6279 en gepubliceerd in AB 2006, 133) bevestigd, dat het opleggen van een bestuurlijke boete, zoals hier aan de orde, een discretionaire bevoegdheid betreft. Deze bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Door de rechtbank dient, gelet op artikel 6 EVRM, vol getoetst te worden of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Niet is geding is dat de vennootschap als werkgever van de twee aangetroffen vreemdelingen kan worden aangemerkt. Vast staat verder dat de vennootschap ten aanzien van beide werknemers, die als vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 moeten worden aangemerkt, niet beschikte over tewerkstellingsvergunningen. Geoordeeld moet derhalve worden dat is gehandeld in strijd met het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Verweerder was derhalve bevoegd om een bestuurlijke boete op te leggen. De door verweerder aan eisers opgelegde boete is in overeenstemming met het uit voornoemde beleidsregels voortvloeiende normbedrag. Door eisers zijn voorschriften overtreden die gesteld zijn ter bestrijding van illegale tewerkstelling van personen. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer, 2003-2004, 29 523, nr. 3, p.1) zijn die voorschriften gegeven ter bestrijding van verdringing van legaal arbeidsaanbod in Nederland en de Europese Economische Ruimte op de arbeidsmarkt, overtreding van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, die kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdeling en concurrentievervalsing binnen een sector, waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank zijn, gelet op het met de wet beoogde doel en uit een oogpunt van een hanteerbaar en consistent straftoemetingsbeleid, de door verweerder in de bijlage bij de Beleidsregels vastgestelde boetenormbedragen van € 8.000,- (per overtreding) voor beboetbare feiten als hier aan de orde, niet onevenredig hoog. Eisers hebben aangevoerd aan alle fiscale en sociaalrechtelijke verplichtingen te hebben voldaan. Ze hebben uitdrukkelijk gecontroleerd of de betrokken personeelsleden niet illegaal in Nederland verbleven en of zij een geldig Sofi-nummer hadden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eisers niet op de hoogte waren van het feit dat voor de betrokken personeelsleden tewerkstellingsvergunningen waren vereist, voor rekening van eisers komt. Het ontbreken van deze kennis kan eisers niet disculperen. Overigens moet worden vastgesteld dat eisers van de verplichting op de hoogte hadden kunnen zijn, reeds omdat op de identiteitsbewijzen van betrokkenen staat vermeld dat een tewerkstellingsvergunning is vereist. Aan een Sofi-nummer kan geen recht op werk worden ontleend, zoals ook blijkt uit een schrijven van de Belastingdienst (gedingstuk A14.4). Oplegging en inning van de onderhavige boetes is niet in strijd met artikel 6 EVRM. De rechtbank onderschrijft ter zake het gestelde in het verweerschrift. De rechtbank kan eisers niet volgen in hun betoog dat de inspecteurs van de Arbeidsinspectie op onrechtmatige wijze zouden zijn binnengekomen en hun onderzoek onder valse voorwendselen zouden hebben uitgevoerd. Op grond van artikel 14 van de Wav, gelezen in samenhang met de Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken opgrond van SZW wetgeving, zijn deze inspecteurs belast met het toezicht op de naleving van de Wav. In hoofdstuk 5, afdeling 5.2 (artikel 5:11-5:20) van de Awb worden regels gegeven over de wijze waarop toezichthouders hun taak dienen te vervullen. Bedoelde inspecteurs hebben zich, blijkens het op ambtseed opgemaakt boeterapport, waar nodig, als zodanig gelegitimeerd. Hetgeen eisers hebben aangevoerd met betrekking tot een zogenaamde waarneming ter plaatse betreft een andersoortig onderzoek en speelt geen rol in de onderhavige beoordeling. Voorts hebben eisers aangevoerd dat tijdens de voorprocedure en bezwaarfase belemmeringen zijn opgeworpen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift dienaangaande aangegeven dat het horen van belanghebbenden noodzakelijkerwijs plaatsvindt op politiebureaus om geweld gericht tegen arbeidsinspecteurs te voorkomen. Eisers zijn verder in de gelegenheid gesteld om op hun bezwaar te worden gehoord. Indien het bezwaarlijk voor eisers is om in Den Haag te worden gehoord, bestaat altijd de mogelijkheid tot het telefonisch horen. Naar het oordeel van de rechtbank is ter zake van strijd met het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb geen sprake en kunnen de aangevoerde grieven niet leiden tot het oordeel dat is gehandeld in strijd met het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding. De grief van eisers dat de boete bijna de volledige nettowinst vormt, behoefde voor verweerder geen aanleiding te vormen het boetebedrag te verlagen. Van bijzondere omstandigheden die anderszins voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om de opgelegde boete te matigen, is niet gebleken. Gelet op voorgaande overwegingen kunnen de naar voren gebrachte grieven niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep van eisers ongegrond dient te worden verklaard. Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt derhalve als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2006 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. D. Laeven w.g. Willemsen Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 26 juni 2006 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.