Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3569

Datum uitspraak2007-09-14
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 07/948
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 1:3 Awb. Besluitbegrip. Advies tot begeleid werken van de CWI.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Procedurenummer: AWB 07/948 uitspraak van 14 september 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake het geding tussen [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde: mr. P. Rijnsburger, advocaat te Leeuwarden, en de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), verweerder, gemachtigde: mr. R.L.A.M. Stapert, werkzaam bij verweerder. Procesverloop Bij brief van 12 maart 2007 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Awb, hierna het bestreden besluit. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 9 augustus 2007. Voor eiseres is verschenen mr. J.J. Achterveld, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde. Motivering Bij brief van 3 januari 2006 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluiten betreffende de toepassing van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), inhoudende dat eiseres behoort tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening en dat zij wordt ingedeeld in de arbeidsgehandicaptencategorie ernstig. Daarnaast heeft verweerder geadviseerd dat eiseres wel in aanmerking komt voor begeleid werken. Bij brief van 14 januari 2006 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het in voormelde brief verwoorde advies. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat tegen het advies geen bezwaar gemaakt kan worden. In beroep heeft eiseres dit standpunt bestreden. In dit geding moet de rechtbank beoordelen of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. Ingevolge art. 1:3 lid 1 van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Tot de doelgroep van de Wsw behoren personen die door een arbeidshandicap in de zin van art. 1 lid 1 onder b van de Wsw uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Ingevolge art. 11 lid 1 van de Wsw -voor zover hier van belang- stelt het CWI van een persoon, die voor indicatie is aangemeld dan wel die zich daartoe heeft aangemeld, bij beschikking vast of deze behoort tot de doelgroep en deelt zij, na deze vaststelling, deze persoon in in één van de arbeidshandicapcategorieën, die bepaald worden door de zwaarte van de aanpassing van de omstandigheden en de productiviteit. Ingevolge art. 11 lid 5 van de Wsw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de aan de CWI opgedragen taak en de wijze van uitoefening daarvan. Deze nadere regels zijn opgenomen in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken (gepubliceerd in het Staatsblad van 24 september 2004, nr. 291, hierna: het Besluit). Ingevolge art. 4 lid 1 van het Besluit stelt het CWI de indicatie vast. Op grond van art. 4 lid 5 aanhef en onder d van het Besluit bevat de indicatie bij de geïndiceerde tevens een advies of hij in staat wordt geacht tot begeleid werken. Art. 2 lid 1 van de Wsw -voor zover hier van belang- bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) er zorg voor draagt dat het aan zoveel mogelijk ingezetenen, die blijkens een door de CWI afgegeven indicatiebeschikking, bedoeld in art. 11 tot de doelgroep behoren, een dienstbetrekking krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aanbiedt voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden. Art. 3 lid 2 van de Wsw -voor zover hier van belang- bepaalt dat bij de aanpassing van de omstandigheden, bedoeld in art. 2 lid 1, rekening wordt gehouden met het advies ter zake dat in de indicatiebeschikking wordt gegeven. De rechtbank overweegt dat art. 11 van de Wsw en art. 4 lid 5 van het Besluit aan verweerder slechts een bevoegdheid geven om het college te adviseren over de mogelijkheid tot begeleid werken. Steun voor deze uitleg vindt de rechtbank in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 augustus 2006 (LJN: AY8139). Nu het bezwaarschrift van eiseres uitsluitend is gericht tegen het advies tot begeleid werken, zonder dat dit advies een bindend karakter heeft, is geen sprake van een besluit in de zin van art. 1:3 van de Awb en heeft verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, zij wellicht bij eiseres de indruk heeft gewekt dat wel een inhoudelijk oordeel zou worden gegeven over het advies, kan hieraan niet afdoen. De verwijzing naar de CRvB-uitspraak van 8 oktober 2003 (RSV 2003, 295) kan eiseres niet baten. In die zaak was sprake van een zogenoemde vooraankondiging van een officiële beslissing, waartegen bezwaar gemaakt kon worden. Onder die omstandigheden achtte de CRvB een voorafgaande vaststelling op grond van de Wet REA een appelabel besluit, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake. Bovendien waren de voorafgaande vaststelling en daarop gevolgde vooraankondiging van een officiële beslissing afkomstig van eenzelfde bestuursorgaan, namelijk het UWV. In de onderhavige zaak is sprake van een door de CWI gegeven advies dat mogelijk wordt gevolgd door een beslissing van het college. Gelet op voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskosten- veroordeling. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 14 september 2007, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. w.g. J.R. Leegsma w.g. C.H. de Groot Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Centrale Raad van Beroep Postbus 16002 3500 DA Utrecht In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.