Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3572

Datum uitspraak2006-07-20
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 05/2801 WAV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 20 januari 2005 is het bedrijf van eiser bezocht door enkele inspecteurs van de Arbeidsinspectie in verband met een controle in het kader van de Wav. Tijdens deze controle is een persoon aangetroffen, te weten de heer X , zijnde een vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, die werkzaamheden in de zaak van eiser verrichtte zonder dat deze zaak beschikte over een tewerkstellingsvergunning. De inspecteurs hebben derhalve een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav geconstateerd.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 05 / 2801 WAV Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [eiser] wonende te Kerkrade, eiser, tegen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsinspectie), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Datum bestreden besluit: 14 november 2005 Kenmerk: AI/JZ/2005/91213 Behandeling ter zitting: 7 juni 2006 1. Procesverloop Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 14 november 2005 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 4 mei 2005, waarbij op grond van artikel 19e, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) aan eiser een bestuurlijke boete van € 4.000,00 is opgelegd, ongegrond verklaard. Bij schrijven van 23 december 2005 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiser beroep ingesteld door zijn gemachtigde mr. A.J.P. Lemmen, advocaat te Heerlen. Bij schrijven van 26 januari 2006 zijn de gronden van beroep nader aangevuld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 7 juni 2006, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Lemmen voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. M. Contant, ambtenaar bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 2. Overwegingen Op 20 januari 2005 is het bedrijf van eiser bezocht door enkele inspecteurs van de Arbeidsinspectie in verband met een controle in het kader van de Wav. Tijdens deze controle is een persoon aangetroffen, te weten [X] zijnde een vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, die werkzaamheden in de zaak van eiser verrichtte zonder dat deze zaak beschikte over een tewerkstellingsvergunning. De inspecteurs hebben derhalve een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav geconstateerd. Door verweerder is ter zake een boeterapport opgemaakt dat aan eiser is toegezonden. Bij schrijven van 18 maart 2005 heeft verweerder eiser geïnformeerd met betrekking tot het voornemen om hem een bestuurlijke boete op te leggen van € 4.000,00. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze dienaangaande kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft de gemachtigde van eiser bij schrijven van 31 maart 2005 gebruik gemaakt. Bij primair besluit van 4 mei 2005 heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete als vorenbedoeld opgelegd. Tegen het besluit van 4 mei 2005 is namens eiser bij schrijven van 9 juni 2005 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Aanvulling van gronden heeft plaatsgevonden bij schrijven van 18 juli 2005. Eiser en zijn gemachtigde zijn op 21 september 2005 telefonisch gehoord. Van het horen is een verslag gemaakt. Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen, waarbij verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft zich met dit besluit eveneens niet kunnen verenigen en heeft bij deze rechtbank beroep doen instellen. In beroep is aangevoerd dat: - er bij brief van 11 oktober 2001 door de IND ten aanzien van [X] een toezegging is gedaan inzake het verstrekken van een verblijfsvergunning. Op voet van deze brief is door de Vreemdelingenkamer van de rechtbank bevestigd dat de verblijfsvergunning van [X] wegens “verblijf bij echtgenote” moet worden verleend; - gezien het voorgaande punt, [X] correct in loondienst was. De verblijfsvergunning was toegezegd ingaande 20 oktober 2000; - normaliter bij de verblijfsvergunning “verblijf bij echtgenote” de aantekening is geplaatst “arbeid is vrij toegestaan, geen tewerkstellingsvergunning vereist”. Uitgaande van deze situatie was het formele gebrek slechts dat de inspecteurs het verblijfsdocument niet hadden gezien. Dit kon ook niet, omdat er ten onrechte nog geen verblijfsvergunning was afgegeven; - eiser geen illegaal zwart liet werken. De boete van € 4.000,00 doet geen recht aan het door eiser gepleegde feit; - eiser geen uitbuiter is van illegalen. Er werd een normaal wit loon betaald. De ratio van het strafbaar stellen van het laten werken zonder tewerkstellingsvergunning is het tegengaan van illegale arbeid en het tegengaan van uitbuiting van illegalen. Deze elementen doen zich in casu niet voor en toch laat verweerder dat niet terugkomen in de hoogte van de boete. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wav wordt als werkgever aangemerkt, degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. In lid 1 aanhef en onder c van voornoemd artikel is bepaald dat onder een vreemdeling wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Artikel 2, eerste lid, van de Wav bepaalt dat het een werkgever is verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. In artikel 18 van de Wav is overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav als beboetbaar feit aangemerkt. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. De rechtbank is uit de voorhanden zijnde gedingstukken, met name het boeterapport van 3 maart 2005, gebleken dat de vreemdeling werkzaamheden heeft verricht in de zaak van eiser, bestaande uit het snijden van vlees en het bedienen van klanten. Een en ander wordt ook niet ontkend door eiser. De rechtbank is – gelet op het vorenstaande – dan ook van oordeel dat eiser terecht is aangemerkt als werkgever van de aangetroffen vreemdeling in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wav. Vervolgens is de rechtbank gebleken dat het hier om een vreemdeling in de zin van de Vw 2000 gaat en dat voor hem geen tewerkstellingsvergunning is verstrekt aan eiser. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de aan [X] gedane toezegging inzake het verstrekken van een verblijfsvergunning voor “verblijf bij echtgenote” niet met zich meebrengt dat [X] gerechtigd is zonder tewerkstellingsvergunning in het bedrijf van eiser te werken. Niet althans onvoldoende is gebleken dat ten tijde van de tewerkstelling aan [X] het verrichten van arbeid vrij was toegestaan. Ter zitting is verder gebleken dat [X] nog altijd niet in het bezit is van een verblijfs¬vergun¬ning. Uit de uitspraak van de Vreemdelingenkamer van de rechtbank volgt niet dat de rechtbank heeft bepaald dat [X] een verblijfsvergunning moet krijgen. Een en ander is en blijft een bevoegdheid die is voorbehouden aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Nu vast staat dat eiser ten aanzien van [X] niet beschikte over een tewerkstellings¬vergunning, moet derhalve naar dezerzijds oordeel geoordeeld worden dat is gehandeld in strijd met het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Verweerder was derhalve bevoegd om een boete op te leggen. Verweerder heeft beleidsregels opgesteld met betrekking tot de wijze van berekenen en opleggen van de bestuurlijke boete in het kader van de Wav en de daarop berustende bepalingen, welke beleidsregels zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 24 december 2004 (nr. 249, pag. 39) en in werking getreden op 1 januari 2005. Het door verweerder opgestelde beleid komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor. Op grond van beleidsregel 1 worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de “Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen”. Op grond van die tarieflijst bedraagt de boete voor handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav € 8.000,00. In beleidsregel 2 is bepaald dat indien de werkgever een natuurlijk persoon is 0,5 maal het boetebedrag wordt opgelegd bij overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Aan eiser is een boete opgelegd van € 4.000,00, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming is met het door verweerder gehanteerde beleid. De grief van eiser dat hij de vreemdeling normaal heeft betaald met afdracht van alle verschuldigde premies en loonbelasting ontslaat eiser niet van de verplichting om te beschikken over een tewerkstellingsvergunning. De rechtbank is van oordeel dat dit ook geen grond oplevert om de opgelegde boete te matigen dan wel in te trekken. Gelet op voorgaande overwegingen kunnen de naar voren gebrachte grieven niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep van eiser ongegrond dient te worden verklaard. Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt derhalve als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond Aldus gedaan door mr. I.T. Dautzenberg in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2006 door mr. Dautzenberg voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. D. Laeven w.g. I.T. Dautzenberg Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 20 juli 2006 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.