Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3577

Datum uitspraak2007-07-30
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 06 / 2504 WAV SEE
Statusgepubliceerd


Indicatie

Namens eiseres is in beroep aangevoerd -kort weergegeven- dat de boetebeschikking is genomen in strijd met de beginselen van een goede procesorde, omdat de termijn van 13 weken als bedoeld in artikel 19e, derde lid, van de WAV is verstreken. Voorts is aangevoerd dat de boetebeschikking is genomen in strijd met het legaliteitsbeginsel. Tenslotte is aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd aan een maatschap. Ingevolge artikel 2:3 BW bezit een maatschap immers geen rechtspersoonlijkheid. Ter zitting is door de gemachtigde van eiseres ook nog aangevoerd dat de waarnemingen zoals weergegeven in het boeterapport worden bestreden, dat werkne[werknemer A] een zelfstandige zou zijn en dat de bouwwerkzaamheden niet zijn verricht ten behoeve van de maatschap.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 06 / 2504 WAV SEE Uitspraak van de enkelvoudige kamer voo[dhr B]telijke zaken inz[dhr/mw A], te Baneheide, eiseres, tegen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsinspectie), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Datum bestreden besluit: 8 november 2006 Kenmerk: AI/JZ/2006/16157/BOB Behandeling ter zitting: 19 juli 2007 1. Ontstaan en loop van het geding Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 8 november 2006 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 20 februari 2006 tegen een door verweerder genomen besluit van 17 januari 2006 ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) ongegrond verklaard. Bij brief van 11 december 2006 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mw. mr. H.C.M.G. Dietz. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 19 juli 2007, waar namens eiseres is verschenen [dhr/mw A], bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.J.M. van Kuppenveld. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mw. mr. M. Hokke. 2. Overwegingen Naar aanleiding van het boeterapport WAV d.d. 22 september 2005, waarbij op de locatie Baneheide 28 te Simpelveld twee overtredingen van de WAV zijn geconstateerd, heeft verweerder bij besluit van 17 januari 2006 eiseres een boete opgelegd van € 16.000,00. Hiertegen is namens eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 6 juli 2006 een telefonische hoorzitting gehouden. Vervolgens heeft verweerder op 8 november 2006 het thans bestreden besluit genomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Namens eiseres is in beroep aangevoerd -kort weergegeven- dat de boetebeschikking is genomen in strijd met de beginselen van een goede procesorde, omdat de termijn van 13 weken als bedoeld in artikel 19e, derde lid, van de WAV is verstreken. Voorts is aangevoerd dat de boetebeschikking is genomen in strijd met het legaliteitsbeginsel. Tenslotte is aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd aan een maatschap. Ingevolge artikel 2:3 BW bezit een maatschap immers geen rechtspersoonlijkheid. Ter zitting is door de gemachtigde van eiseres ook nog aangevoerd dat de waarnemingen zoals weergegeven in het boeterapport worden bestreden, dat werkne[werknemer A] een zelfstandige zou zijn en dat de bouwwerkzaamheden niet zijn verricht ten behoeve van de maatschap. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld -kort samengevat- dat de in artikel 19e, derde lid, van de WAV genoemde termijn van 13 weken een termijn van orde is. De bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen vervalt eerst na verloop van twee jaar na de datum waarop het beboetbare feit is vastgesteld. Er is geen strijd met het legaliteitsbeginsel, aangezien ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak de maximale boete die aan een rechtspersoon kan worden opgelegd ook aan een maatschap kan worden opgelegd. Aangezien een maatschap in de WAV gelijkgesteld is met een rechtspersoon kan ook aan een maatschap een boete worden opgelegd. De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Het geschil spitst zich hierbij toe op de vraag of verweerder terecht heeft besloten eiseres een boete van € 16.000,00 op te leggen. Dienaangaande wordt overwogen als volgt. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WAV is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WAV wordt als beboetbaar feit aangemerkt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de WAV. Artikel 18a van de WAV luidt (voorzover relevant) als volgt: 1. Beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. 2. Indien een beboetbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de boete worden opgelegd aan: 1°. de rechtspersoon, of 2°. degene die opdracht heeft gegeven tot een handelen of nalaten waardoor in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit deze wet is gehandeld alsmede tegen hem die feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedraging, of 3°. de onder 1° en 2° genoemde tezamen. 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met een rechtspersoon gelijkgesteld: 2°. de maatschap. Artikel 19e, derde lid, van de WAV, luidt als volgt: De beschikking wordt gegeven binnen dertien weken na dagtekening van het rapport, bedoeld in artikel 18b. Artikel 19f van de WAV luidt als volgt: 1. De bevoegdheid om een boete op te leggen vervalt na verloop van twee jaren na de dag waarop het beboetbare feit is geconstateerd. 2. De beslissing om een boete op te leggen stuit de in het eerste lid bedoelde termijn. Op grond van de Beleidsregels boeteoplegging WAV (de Beleidsregels) bedraagt de boete voor een rechtspersoon € 8.000,00 per overtreding van artikel 2 van de WAV. 1. het boeterapport. De rechtbank stelt voorop dat het boeterapport op ambtseed is opgemaakt en dat derhalve in principe van de daarin beschreven feiten mag worden uitgegaan. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de inspecteurs niet hebben kunnen zien welke werkzaamheden de Poolse werknemers hebben verricht merkt de rechtbank op dat [werknemer A] heeft verklaard dat hij bezig was met het bedienen van de trilplaat op de bouwplek en Bedmarek dat hij de fundering (naar de rechtbank uit de context begrijpt: van de veestal) aan het schoonkrabben was. Voorts heeft [dhr/mw A] terzake verklaard dat [werknemer A] op het moment van de controle de grond aan het trillen was en dat hij niet wist welke werkzaamheden de tweede Poolse werknemer [B] aan het verrichten was. Op grond van voormelde verklaringen ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de waarnemingen van de inspecteurs zoals weergegeven het boeterapport. Met betrekking tot de stelling dat [werknemer A] een zelfstandige zou zijn, merkt de rechtbank op dat hij niet staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Bovendien heeft [dhr/mw A] verklaard terzake niets op papier te hebben. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voornoemde werknemer niet werkzaam is geweest als zelfstandige en dat er voor eiseres ook geen aanleiding bestond om hiervan uit te gaan. 2. de termijn van 13 weken ex artikel 19e WAV. Namens eiseres is aangevoerd dat het nemen van een boetebeschikking later dan dertien weken na de dagtekening van het boeterapport in strijd is met de beginselen van de goede procesorde. Ingevolge artikel 19e, derde lid van de WAV wordt de boetebeschikking gegeven binnen dertien weken na dagtekening van het boeterapport. Met verweerder is de rechtbank echter van oordeel dat het hier gaat om een termijn van orde. Het feit dat deze termijn niet wordt nageleefd brengt niet met zich dat de bevoegdheid tot het opleggen van een boete komt te vervallen. De verwijzing van eiseres naar de Memorie van Toelichting bij artikel 19e van de WAV leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat het daar zou gaan om een fatale termijn van dertien weken. Verval van die bevoegdheid wegens verstrijken van een termijn is elders geregeld: in artikel 19f van de WAV is bepaald, dat de bevoegdheid om een boete op te leggen vervalt na verloop van twee jaren na de dag waarop het beboetbare feit is geconstateerd. De beslissing om een boete op te leggen stuit deze termijn. Verder mocht eiseres er niet op vertrouwen dat haar na het verstrijken van de termijn van dertien weken na het boeterapport geen boete zou worden opgelegd, omdat verweerder haar in zijn brief d.d. 27 september 2005 al had medegedeeld, dat het in verband met een zorgvuldige verwerking van het boeterapport waarschijnlijk niet mogelijk zou zijn het bestuurrechtelijke traject binnen die termijn af te ronden. Eiseres is daarbij gewezen op de vervaltermijn van artikel 19f van de WAV. 3. het legaliteitsbeginsel. Artikel 19d, eerste lid, van de WAV luidt als volgt: De hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, is, indien begaan door: a. een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11 250,00; b. een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45 000,00. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (bijvoorbeeld: LJN AX8523) moet artikel 19d, eerste lid, van de WAV worden gelezen in samenhang met artikel 18a van de WAV. Dit betekent dat de maximale boete die aan een rechtspersoon kan worden opgelegd tevens geldt voor de maatschap, hetgeen door de gemachtigde van eiseres ter zitting ook is erkend. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de aan eiseres opgelegde boete niet in strijd is met het legaliteitsbeginsel. 4. boete voor de maatschap. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder de maatschap (eiseres) ten onrechte als werkgever heeft aangemerkt, omdat de bouwwerkzaamheden niet zijn verricht ten behoeve van de maatschap, overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens de maatschapsovereenkomst hebben de ouders van [dhr/mw A] de grond, welke, naar [dhr/mw A] ter zitting heeft verklaard, eigendom is van zijn vader, waarop de veestal wordt/is gebouwd, in de maatschap ingebracht. Het vorenstaande betekent dat ingevolge het Burgerlijk Wetboek de vader [dhr B], eigenaar (door “natrekking”) is (geworden) van deze veestal. Het feit dat aan [dhr/mw A] een bouwvergunning is verleend maakt dit niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de maatschap terecht als werkgever heeft aangemerkt. Aangezien in artikel 18a van de WAV een maatschap voor wat betreft de mogelijkheid beboetbare feiten te begaan in de zin van de WAV gelijk wordt gesteld met een rechtspersoon, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres terecht een boete heeft opgelegd ondanks het feit dat zij ingevolge het BW geen rechtspersoonlijkheid bezit. 5. de hoogte van de boete. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres in overeenstemming met de Beleidsregels een boete heeft opgelegd van € 16.000,00 (2 x € 8.000,00). Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (bijvoorbeeld: LJN BA 9301) is het boetenormbedrag zoals neergelegd in de Beleidsregels niet onevenredig hoog te achten. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb op grond waarvan verweerder van zijn beleid zou moeten afwijken is de rechtbank niet gebleken. Daartoe wordt overwogen dat zijdens eiseres gemotiveerd zal moeten worden aangeven waarom er in dit geval sprake zou zijn van (zeer) bijzondere omstandigheden. De rechtbank acht het door eiseres gedane beroep op een uitspraak van de Rechtbank Den Bosch (waartegen ook hoger beroep is ingesteld door verweerder) in dit verband onvoldoende, omdat in het onderhavige geval waarin door werknemers een veeschuur werd gebouwd niet gesproken kan worden van “incidentele” werkzaamheden. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres terecht een boete heeft opgelegd van € 16.000,00. Het beroep van eiseres moet dan ook voor ongegrond worden gehouden. Op grond van artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. J.F.W. Huinen in tegenwoordigheid van mr. E.W. Seylhouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2007 door mr. Huinen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. E. Seylhouwer w.g. J. Huinen Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 30 juli 2007 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.