Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3580

Datum uitspraak2007-05-14
Datum gepubliceerd2007-09-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 06 / 2177 WAV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Door verweerder is vastgesteld dat op 21 juni 2005 in de onderneming van eiseres twee personen ([persoon 1] en [persoon 2]) zonder tewerkstellings-vergunningen werkzaam waren en dat dit een overtreding van artikel 2, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is. Door verweerder is in verband met de constatering van deze overtreding een boeterapport opgesteld dat aan eiseres is toegezonden. Bij brief van 5 december 2005 heeft verweerder eiseres geïnformeerd met betrekking tot het voornemen aan haar een boete op te leggen van € 16.000,00. Eiseres is daarbij in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft de gemachtigde van eiseres gebruik gemaakt bij brief van 12 januari 2006.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 06 / 2177 WAV Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [maatschap X], wonende te Landgraaf, eiseres, tegen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsinspectie), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Datum bestreden besluit: 6 september 2006 Kenmerk: AI/JZ/2006/74801 Behandeling ter zitting: 25 april 2007 1. Ontstaan en loop van het geding Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 6 september 2006 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 15 maart 2006 tegen een door verweerder genomen besluit van 2 februari 2006 ongegrond verklaard. Bij brief van 16 oktober 2006 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mr. R.H.G.M. Kerckhoffs, advocaat te Maastricht. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 25 april 2007, waar namens eiseres in persoon zijn verschenen de maten[maat A] en [maat B], bijgestaan door de gemachtigde mr. Kerckhoffs voornoemd. Voorts is namens eiseres als getuige verschenen [getuige]. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. R.V.G. van Leeuwarden. 2. Overwegingen Door verweerder is vastgesteld dat op 21 juni 2005 in de onderneming van eiseres twee personen ([persoon 1] en [persoon 2]) zonder tewerkstellings-vergunningen werkzaam waren en dat dit een overtreding van artikel 2, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is. Door verweerder is in verband met de constatering van deze overtreding een boeterapport opgesteld dat aan eiseres is toegezonden. Bij brief van 5 december 2005 heeft verweerder eiseres geïnformeerd met betrekking tot het voornemen aan haar een boete op te leggen van € 16.000,00. Eiseres is daarbij in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft de gemachtigde van eiseres gebruik gemaakt bij brief van 12 januari 2006. Bij besluit van 2 februari 2006 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete van € 16000,00 opgelegd. Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt bij brief van 15 maart 2006. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. In beroep is namens eiseres het volgende aangevoerd. De overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, kan eiseres niet worden toegerekend wegens het ontbreken van verwijtbaarheid. In dat kader is gesteld dat eiseres alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht mag worden om de overtreding te voorkomen. Eiseres heeft mogen vertrouwen op de juistheid van de door haar ingewonnen adviezen bij de Land en Tuinbouworganisatie (LTO), de Belastingdienst en het Centrum voor werk en inkomen (CWI). De hoogte van de boete staat niet in verhouding tot de aard van de overtreding nu de negatieve neveneffecten van illegale tewerkstelling bij eiseres niet aanwezig zijn. Voorts staat de hoogte van de boete niet in verhouding tot de mate van verwijtbaarheid. De gevolgen van de boete treffen eiseres onevenredig zwaar en zijn disproportioneel. Eiseres is niet in staat deze boete te voldoen aangezien de brutowinst € 36,00 bedroeg over 2004. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b sub 1, respectievelijk onder c, van de Wav wordt als werkgever aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten, en als vreemdeling hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000. Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt (onder meer) het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav als beboetbaar feit aangemerkt. Artikel 18a, eerste lid Wav bepaalt dat beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Ingevolge het derde lid wordt een maatschap met een rechtspersoon gelijkgesteld. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,--. In het derde lid is bepaald dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beleidsregels vaststelt waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld. Ingevolge beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav (Stcrt. 2004, 249 / pag. 39) wordt bij de berekening van de boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder a van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav (Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Ingevolge de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid van de Wav gesteld op € 8.000,00. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2006 (AB 2006,133) is bevestigd dat het opleggen van een bestuurlijke boete, zoals hier aan de orde, een discretionaire bevoegdheid betreft omdat van die bevoegdheid gebruik kan – doch niet onder alle omstandigheden dient te – worden gemaakt. De bij het bestreden besluit gehandhaafde bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Door de rechtbank dient derhalve, mede gelet op artikel 6 EVRM in volle omvang te worden getoetst of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. De rechtbank overweegt allereerst dat gebleken is dat het hier om twee vreemdelingen gaat in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 en dat voor deze personen op 21 juni 2005 nog geen tewerkstellingsvergunningen zijn verstrekt. De ter zitting namens eiseres toegelichte stelling dat voor [de vreemdeling] geen tewerkstellingsvergunning was vereist omdat zij als zelfstandige bij eiseres werkzaamheden heeft verricht kan de rechtbank niet volgen. Uit de door [de vreemdeling] aan de inspecteurs van de arbeidsinspectie op 21 juni 2005 afgelegde verklaring, die door [de vreemdeling] is ondertekend, blijkt immers dat zij als werkneemster en dus niet als zelfstandige bij eiseres werkzaam was. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat deze verklaring onder ontoelaatbare druk is afgelegd. Ook in hetgeen overigens namens eiseres is aangevoerd heeft de rechtbank geen aanknopingspunten aangetroffen om tot het oordeel te kunnen komen dat verweerder deze verklaring ten onrechte bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat eiseres als werkgever in strijd met het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft gehandeld. De rechtbank kan de gemachtigde van eiseres niet volgen in zijn stelling dat voornoemde overtreding eiseres niet te verwijten valt. Het (gestelde) feit dat eiseres niet op de hoogte was van de verplichting dat de betreffende vreemdelingen in het bezit dienden te zijn van tewerkstellingsvergunningen kan eiseres niet disculperen. Het ontbreken van die kennis komt voor rekening van eiseres. De rechtbank onderschrijft voorts verweerders overwegingen in het bestreden besluit, inhoudende (kort samengevat) dat eiseres niet mocht vertrouwen op de beweerdelijke mededelingen van medewerkers van het LTO en de Belastingdienst dat tewerkstellingvergunningen niet nodig waren. Deze organisaties verstrekken immers geen tewerkstellingsvergunningen. Ook uit de namens eiseres ter zitting overgelegde kopie van de folder “Project Seizoenarbeid 2005” blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres heeft mogen uitgaan van de juistheid van de gestelde mededelingen van de medewerkers van het LTO. Ten aanzien van de namens eiseres aangevoerde stelling dat tevens onjuiste informatie is ontvangen van het CWI is de rechtbank van oordeel dat zij die stelling niet aannemelijk acht. Uit de gedingstukken blijkt niet dat namens eiseres informatie is gevraag bij het CWI. Ook uit hetgeen door de getuige ter zitting is verklaard, inhoudende (onder meer) dat deze getuige samen met [maat B] bij diverse instanties informatie heeft gevraagd blijkt niet dat men zich tevens tot het CWI heeft gewend en aldaar onjuist zou zijn geïnformeerd. De door verweerder aan eiseres opgelegde boete is in overeenstemming met het uit de hiervoor vermelde beleidsregels voortvloeiende normbedrag. Door eiseres zijn voorschriften overtreden die gesteld zijn ter bestrijding van illegale tewerkstelling van personen. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer, 2003-2004, 29 523, nr. 3, p. 1) zijn die voorschriften gegeven ter bestrijding van verdringing van legaal arbeidsaanbod in Nederland en de Europese Economische Ruimte op de arbeidsmarkt, overtreding van de normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, die kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdeling en concurrentievervalsing binnen een sector, waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank zijn, gelet op het met de wet beoogde doel en uit een oogpunt van een hanteerbaar en consistent boetebeleid, de door verweerder in de bijlage bij de Beleidsregels vastgestelde boetenormbedragen van € 8000,-- (per overtreding) voor beboetbare feiten als hier aan de orde, niet onevenredig hoog. De rechtbank is voorts van oordeel dat ook in hetgeen overigens namens eiseres is aangevoerd verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de boete te matigen. Uit de gedingstukken is de rechtbank in dat verband in ieder geval onvoldoende gebleken dat eiseres door de hoogte van de opgelegde boete voor onoverkomelijke financiële problemen is gesteld. Voorts bestaat de mogelijkheid voor eiseres om met verweerder een betalingsregeling te treffen. Naar de rechtbank ter zitting heeft begrepen is met eiseres inmiddels een dergelijke betalingsregeling getroffen. De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het beroep voor ongegrond moet worden gehouden. Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. R.J.G. Welters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2007 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. R. Welters w.g. Willemsen Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 14 mei 2007 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.