Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3583

Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-09-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06/3757
Statusgepubliceerd


Indicatie

BPM: Verweerder heeft het door hem geuite vermoeden dat een kilometertelleronderbreker is ingebouwd onvoldoende onderbouwd. Niet in alle gevallen waarin bij een afspraak voor een Mercedes de aanduiding “diverse” werd gebruikt, werd daadwerkelijk een kto ingebouwd. De gebreken die verweerder in de administratie van eiser heeft geconstateerd, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om naheffing van BPM te rechtvaardigen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/3757 Uitspraakdatum: 6 september 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiser, gemachtigde: A en de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft met dagtekening 4 mei 2004 aan eiser over het tijdvak 19 maart 1999 tot en met 18 maart 2002 een naheffingsaanslag Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM) opgelegd, ten bedrage van € 14.133, alsmede bij beschikking een boete van € 7.066. 1.2. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 februari 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 1.178. 1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 14 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 15 maart 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2007 te Haarlem. Eiser is ter zitting verschenen, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde, A, en B. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door C, D en E. 1.5. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder nummer 06/3758, 06/3759 en 06/3760. 1.6. Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank kennis te laten nemen van een proces-verbaal van verhoor. Bij brief van 26 juni 2007 heeft verweerder twee processen-verbaal van verhoor van de heer F (hierna ook wel aangeduid als “F”) aan de rechtbank gezonden. Kopieën daarvan zijn aan eiser gezonden. Eiser heeft hierop gereageerd. Een kopie van de brief is in afschrift aan de wederpartij verzonden. Partijen hebben meegedeeld dat een nadere zitting achterwege kan blijven. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Eiser exploiteerde in de onderhavige periode een taxionderneming. In de periode 19 maart 1999 tot en met 31 december 1999 werd de onderneming gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma onder de naam V.O.F. 000. De andere vennoten waren G en B. 2.2. Voor de onderneming beschikte eiser in de onderhavige periode over een Mercedes personenauto met kenteken AA-BB-CC (de auto). Voor de auto is op 19 maart 1999 deel 1 van het kentekenbewijs afgegeven. In het kader van de werkzaamheden als taxionderneming is aan eiser het taxinummer 000 toegekend. De drie vennoten waren gedurende het naheffingtijdvak medebestuurder van de auto. 2.3. Eiser is sinds 19 maart 1999 kentekenhouder van de auto. Vanaf genoemde datum tot en met 18 maart 2002 is de auto ingezet voor taxivervoer. Over de periode 19 maart 1999 tot en met 18 maart 2002 heeft eiser een bedrag van € 14.133 aan BPM teruggevraagd en gekregen. 2.4. Na aankoop heeft eiser bij H Taxi Installateur te Z (H) een taxameter laten uitbouwen en in de onderhavige auto een taxameter en een mobilofoon laten inbouwen. Tot de gedingstukken behoort een nota van H van 17 maart 1999 aan B waarop de volgende werkzaamheden zijn vermeld: “Inbouwen taxameter Inbouw mobilofoon N.M.I. 2e fase keuring Uitbouwen taxameter” 2.5. Op 13 januari 2004 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport van 29 januari 2004, is, voor zover van belang, onder punt 3.2. vermeld: “Uit de aan de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens is gebleken, dat in de auto met het kenteken AA-BB-CC een kilometertelleronderbreker is ingebouwd. Als de kilometertelleronderbreker tijdens het rijden is ingeschakeld, blijven de kilometerteller, de snelheidsmeter en de dagteller normaal doorlopen. Pas na afloop van het gebruik van de onderbreker springt de kilometertellerstand terug naar de beginstand bij het inschakelen van de onderbreker. (…)” Op basis van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd. 2.6. In diverse door verweerder overgelegde processen-verbaal van de Rijksverkeers¬inspectie wordt door taxichauffeurs verklaard dat een kilometertelleronderbreker (kto) in hun taxi is ingebouwd en dat dit bij 90 procent van de Amsterdamse taxi’s het geval is. 2.7. Tot de gedingstukken behoren tevens kopieën van bladzijden uit de bedrijfsagenda van H. Op een bladzijde met de datum 16 maart 1999 is vermeld: “uitb. 000 meter inbouw”. Op een bladzijde met de datum 17 maart 1999 is vermeld: “000 inb. meter + mob + div?”. Op een bladzijde met de datum 22 maart 1999 staat “000 Div”. 2.8. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een bij een werknemer van H in beslag genomen schrift met aantekeningen. Deze werknemer heeft verklaard kto’s te hebben ingebouwd. In dit schrift zijn geen aantekeningen aangetroffen over de auto. 2.9. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een proces-verbaal van verhoor met nummer 0-00. Dit proces-verbaal betreft een op 4 december 2000 gehouden verhoor van de heer F. In dit proces-verbaal is, voor zover van belang, vermeld: “Ik produceer kastjes die als startonderbreker zijn bedoeld. Alarm/startonderbreker het heeft een aantal basisfuncties. U zegt dat de kastjes gebruikt worden om de klokken te manipuleren. Dat weet ik niet het zijn kastjes die voor allerlei doeleinden gebruikt kan worden. Als in een tapgesprek het woord ONDERBREKER genoemd wordt dan is dat een kastje dat ik maak en lever aan onder andere I en J. Ook aan H. (…) Ik heb totaal ongeveer 40 kastjes geleverd. (…) Ik ben niet op de hoogte dat ik kastjes/onderbrekers lever/maak die gebruikt worden voor manipulatie voor bijvoorbeeld een kilometerteller. (…) U confronteert mij met een aantal tapgesprekken maar waar gesproken wordt over onderbrekers heeft de levering nooit plaats gevonden, niet van allemaal precies. Mogelijk een aantal wel ik sluit het niet uit.” 2.10. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een proces-verbaal van verhoor met nummer 0-00. Dit proces-verbaal betreft een op 4 december 2000 gehouden verhoor van de heer F. In dit proces-verbaal is, voor zover van belang, vermeld: “Ik maak en soort diefstalbeveiligers voor taxi’s. Het zijn startonderbrekers voor als de chauffeur uit de auto is.” 2.11. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een proces-verbaal van verhoor met nummer 00-0. Dit proces-verbaal betreft een op 4 december 2000 gehouden verhoor van de heer F. In dit proces-verbaal is, voor zover van belang, vermeld: “Als we praten over het jaar 1999 heb ik ongeveer 18 a 19 kastjes geleverd aan H. H bestelde de kastjes bij mij. Het inbouwen gebeurde bij H zelf. Ik weet niet wie dat deed ik weet geen namen.” 3. Geschil en standpunten van partijen 3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd, meer in het bijzonder is in geschil of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de auto voor ten minste 90 procent voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt. 3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de aanslag en vernietiging van de boetebeschikking. 3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Artikel 16, eerste lid, Wet BPM (tekst tot en met 31 december 2000) bepaalt dat teruggaaf van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag wordt verleend in drie gelijke jaarlijkse termijnen voor personenauto’s die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten. Ingaande 1 januari 2001 is “Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningsbewijs” vervangen door “Wet personenvervoer 2000 geldende vergunning, dan wel vergunningsbewijs”. 4.2. In het tweede lid van artikel 16 Wet BPM (tekst tot en met 31 december 2000) is bepaald dat de aanspraak op teruggaaf telkens voor een derde gedeelte ontstaat nadat een, twee en drie jaren zijn verstreken na het tijdstip waarop de personenauto, overeenkomstig de vergunning dan wel het vergunningbewijs, voor openbaar vervoer of taxivervoer in gebruik is genomen. 4.3. Ingevolge het vierde en vijfde lid van dit artikel wordt de teruggaaf verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld en telkens voor zover de personenauto in de voorafgaande periode van een jaar geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer. Onder nagenoeg geheel moet worden verstaan voor ten minste 90 procent. Ingaande 1 januari 2001 is “Wet personenvervoer” in het vijfde lid vervangen door “Wet personenvervoer 2000”. 4.4. Gelet op de tekst van de Wet BPM rust op eiser de last om aannemelijk te maken dat de auto voor ten minste 90 procent is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer. Eiser is vrij in de wijze waarop hij dit bewijs levert. 4.5. Verweerder heeft de kilometeradministratie van eiser verworpen, er van uitgaande dat in de auto een kto is aangebracht. De bewijslast van de aanwezigheid van een kto in de auto rust, tegenover de ontkenning door eiser, op verweerder. De kilometertelleronderbreker 4.6. Na afweging van de verklaring van eiser tegen het door verweerder ingebrachte bewijs is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat verweerder het door hem geuite vermoeden dat een kto is ingebouwd, onvoldoende heeft onderbouwd. Hoewel taxichauffeurs hebben verklaard dat in en omstreeks de jaren 1998 en 1999 op ruime schaal kto’s zijn ingebouwd in taxi’s, en zowel de eigenaar en medewerkers van het taxameterinbouwbedrijf hebben verklaard dat het vanaf 1997 tot de gebruikelijke werkzaamheden van H behoorde om naast taxameters kto’s in te bouwen, is de rechtbank niet overtuigd dat de aantekeningen in de agenda van H op 17 en 22 maart 1999 zien op de inbouw van een kto in de auto van eiser. De door verweerder ingebrachte stukken geven aanleiding tot twijfel, omdat uit de opgenomen verklaringen blijkt dat niet in alle gevallen waarin bij een afspraak voor een Mercedes de aanduiding “diverse” werd gebruikt, daadwerkelijk een kto werd ingebouwd. De aanduiding “diverse” kon ook betrekking hebben op andere werkzaamheden niet zijnde de inbouw van een taxameter, zoals het gebruik van materialen. De rechtbank is van oordeel dat het enkele gebruik van de aanduidingen “div?” en “Div.” in de agenda van H niet voldoende is om de ingrijpende conclusie te trekken dat eiser een kto heeft laten inbouwen. 4.7. De stelling van verweerder dat H gebruik maakte van een freelancer, een zekere “F”, die volgens de verklaringen op maandagen kto’s inbouwde in de duurdere auto’s, zoals Mercedessen, kan aan het oordeel onder punt 4.6. niet afdoen. De ingebrachte stukken bevatten geen enkele aanwijzing dat deze freelancer daadwerkelijk een kto heeft ingebouwd in de auto van eiser. Dat de auto van eiser op maandag 22 maart 1999 bij H is geweest, is niet voldoende. De gerede kans bestaat dat de auto van eiser tot de onder punt 4.6. bedoelde Mercedessen behoort waar geen kto is ingebouwd, maar waaraan, zoals eiser ter zitting heeft verklaard, andere werkzaamheden van diverse aard zijn verricht. De kilometeradministratie 4.8. Met betrekking tot de door eiser overgelegde administratie oordeelt de rechtbank als volgt. Eiser stelt dat hij nooit privé met de auto heeft gereden. Eiser heeft het gebruik van de auto als taxi verantwoord op basis van ingevulde rittenkaarten. De rittenkaarten zijn ingevuld aan de hand van de aanwezige taxameter, die steeds na afloop van de dienst handmatig op nul werd gezet. Een dergelijke wijze van administreren aan de hand van een geijkte taxameter is in beginsel aanvaardbaar indien de aldus verreden en op de rittenkaarten genoteerde kilometers zijn aan te sluiten op de stand van de in de auto aanwezige kilometerteller en voorts de kilometerstand objectief controleerbaar is door aansluiting op door derden, zoals garagebedrijven, vastgelegde kilometertellerstanden. De gebreken die verweerder in de administratie van eiser heeft geconstateerd, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om naheffing van BPM te rechtvaardigen. Weliswaar zijn niet alle bescheiden bewaard gebleven en zijn er verschillen geconstateerd tussen de standen die de garage op de facturen heeft vermeld en de kilometeradministratie van eiser, maar deze gebreken voeren, in samenhang bezien, niet tot de conclusie dat de auto voor minder dan 90 procent voor taxivervoer is gebruikt. De geconstateerde verschillen maken minder dan 10 procent van het totale aantal kilometers uit. De rechtbank acht de verklaring van eiser dat deze verschillen zijn veroorzaakt door proefritten, de ritten van en naar de garage en verschrijvingen, geloofwaardig, ook omdat de verschillen zowel positief als negatief zijn. De overige administratieve gebreken, zoals het niet volledig invullen van de rittenkaarten en het nullen van de taxameter, doen niet af aan voormeld oordeel. De door eiser - achteraf - opgemaakte kilometeradministratie is voldoende geloofwaardig om het oordeel te dragen dat eiser erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de auto voor ten minste 90 procent is gebruikt voor taxivervoer. Bij dit oordeel weegt mee dat de drie vennoten van V.O.F. 000 gebruik maakten van de auto en dat twee vennoten ter zitting hebben verklaard dat de drie vennoten ieder over een auto voor privé-gebruik beschikten. Verweerder heeft onvoldoende aangedragen om zijn andersluidende stelling te onderbouwen. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder ten onrechte BPM heeft nageheven. 4.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5). 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de aanslag tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 141 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 6 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.