Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3585

Datum uitspraak2007-09-06
Datum gepubliceerd2007-09-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06/3758
Statusgepubliceerd


Indicatie

MRB: Verweerder heeft het door hem geuite vermoeden dat een kilometertelleronderbreker is ingebouwd onvoldoende onderbouwd. Niet in alle gevallen waarin bij een afspraak voor een Mercedes de aanduiding “diverse” werd gebruikt, werd daadwerkelijk een kto ingebouwd. De gebreken die verweerder in de administratie heeft geconstateerd, zijn niet voldoende om naheffing van motorrijtuigenbelasting te rechtvaardigen


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummers: AWB 06/3758, 06/3759 en 06/3760 Uitspraakdatum: 6 september 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiser, gemachtigde: A en de inspecteur van de Belastingdienst/Apeldoorn, Centrale administratie, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 16 maart 1999 tot en met 15 maart 2000 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 1.195, alsmede bij beschikking een boete van € 1.195. 1.2. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 16 maart 2000 tot en met 15 maart 2001 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 1.205, alsmede bij beschikking een boete van € 1.205. 1.3. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 16 maart 2001 tot en met 11 maart 2002 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 1.170, alsmede bij beschikking een boete van € 1.170. 1.4. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 februari 2006 de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetes verminderd tot 50 procent van de nageheven belasting. 1.5. Eiser heeft daartegen bij brief van 14 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 15 maart 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2007 te Haarlem. Eiser is ter zitting verschenen, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde, A, en B. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door C, D en E. 1.7. De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaak die bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer 06/3757. 1.8. Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank kennis te laten nemen van een proces-verbaal van verhoor. Bij brief van 26 juni 2007 heeft verweerder twee processen-verbaal van verhoor van de heer F (hierna ook wel aangeduid als “F”) aan de rechtbank gezonden. Kopieën daarvan zijn aan eiser gezonden. Eiser heeft hierop gereageerd. Een kopie van de brief is in afschrift aan de wederpartij verzonden. Partijen hebben meegedeeld dat een nadere zitting achterwege kan blijven. 2. Tussen partijen vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Eiser exploiteerde in de onderhavige periode een taxionderneming. In de periode 19 maart 1999 tot en met 31 december 1999 werd de onderneming gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma onder de naam V.O.F. 000. De andere vennoten waren G en B. 2.2. Voor de onderneming beschikte eiser in de onderhavige periode over een Mercedes personenauto met kenteken AA-BB-CC (de auto). Voor de auto is op 19 maart 1999 deel 1 van het kentekenbewijs afgegeven. In het kader van de werkzaamheden als taxionderneming is aan eiser het taxinummer 000 toegekend. De drie vennoten waren gedurende het naheffingtijdvak medebestuurder van de auto. 2.3. Eiser is sinds 19 maart 1999 kentekenhouder van de auto. Vanaf genoemde datum tot en met 18 maart 2002 is de auto ingezet voor taxivervoer. Over de periode 19 maart 1999 tot en met 11 maart 2002 is aan eiser ingevolge artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) vrijstelling motorrijtuigenbelasting verleend omdat de auto was bestemd voor het verrichten van taxivervoer. 2.4. Na aankoop heeft eiser bij H Taxi Installateur te Amsterdam (H) een taxameter laten uitbouwen en in de onderhavige auto een taxameter en een mobilofoon laten inbouwen. Tot de gedingstukken behoort een nota van H van 17 maart 1999 aan B waarop de volgende werkzaamheden zijn vermeld: “Inbouwen taxameter Inbouw mobilofoon N.M.I. 2e fase keuring Uitbouwen taxameter” 2.5. Op 13 januari 2004 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport van 29 januari 2004, is, voor zover van belang, onder punt 3.2. vermeld: “Uit de aan de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens is gebleken, dat in de auto met het kenteken AA-BB-CC een kilometertelleronderbreker is ingebouwd. Als de kilometertelleronderbreker tijdens het rijden is ingeschakeld, blijven de kilometerteller, de snelheidsmeter en de dagteller normaal doorlopen. Pas na afloop van het gebruik van de onderbreker springt de kilometertellerstand terug naar de beginstand bij het inschakelen van de onderbreker. (…)” Op basis van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd. 2.6. In diverse door verweerder overgelegde processen-verbaal van de Rijksverkeers¬inspectie wordt door taxichauffeurs verklaard dat een kilometertelleronderbreker (kto) in hun taxi is ingebouwd en dat dit bij 90 procent van de Amsterdamse taxi’s het geval is. 2.7. Tot de gedingstukken behoren tevens kopieën van bladzijden uit de bedrijfsagenda van Schutter. Op een bladzijde met de datum 16 maart 1999 is vermeld: “uitb. 000meter inbouw”. Op een bladzijde met de datum 17 maart 1999 is vermeld: “000 inb. meter + mob + div?”. Op een bladzijde met de datum 22 maart 1999 staat “000 Div”. 2.8. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een bij een werknemer van H in beslag genomen schrift met aantekeningen. Deze werknemer heeft verklaard kto’s te hebben ingebouwd. In dit schrift zijn geen aantekeningen aangetroffen over de auto. 2.9. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een proces-verbaal van verhoor met nummer 0-00. Dit proces-verbaal betreft een op 4 december 2000 gehouden verhoor van de heer F. In dit proces-verbaal is, voor zover van belang, vermeld: “Ik produceer kastjes die als startonderbreker zijn bedoeld. Alarm/startonderbreker het heeft een aantal basisfuncties. U zegt dat de kastjes gebruikt worden om de klokken te manipuleren. Dat weet ik niet het zijn kastjes die voor allerlei doeleinden gebruikt kan worden. Als in een tapgesprek het woord ONDERBREKER genoemd wordt dan is dat een kastje dat ik maak en lever aan onder andere I en J. Ook aan H. (…) Ik heb totaal ongeveer 40 kastjes geleverd. (…) Ik ben niet op de hoogte dat ik kastjes/onderbrekers lever/maak die gebruikt worden voor manipulatie voor bijvoorbeeld een kilometerteller. (…) U confronteert mij met een aantal tapgesprekken maar waar gesproken wordt over onderbrekers heeft de levering nooit plaats gevonden, niet van allemaal precies. Mogelijk een aantal wel ik sluit het niet uit.” 2.10. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een proces-verbaal van verhoor met nummer 0-00. Dit proces-verbaal betreft een op 4 december 2000 gehouden verhoor van de heer F. In dit proces-verbaal is, voor zover van belang, vermeld: “Ik maak en soort diefstalbeveiligers voor taxi’s. Het zijn startonderbrekers voor als de chauffeur uit de auto is.” 2.11. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een proces-verbaal van verhoor met nummer 0-00. Dit proces-verbaal betreft een op 4 december 2000 gehouden verhoor van de heer F. In dit proces-verbaal is, voor zover van belang, vermeld: “Als we praten over het jaar 1999 heb ik ongeveer 18 a 19 kastjes geleverd aan H. H bestelde de kastjes bij mij. Het inbouwen gebeurde bij Schutter zelf. Ik weet niet wie dat deed ik weet geen namen.” 3. Geschil 3.1. In geschil is ten eerste of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ten tweede is in geschil of verweerder terecht motorrijtuigenbelasting heeft nageheven, en in het bijzonder of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de auto geheel of nagenoeg geheel voor taxivervoer is gebruikt. 3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen. 3.3. Verweerder concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en verzoekt de rechtbank het bezwaar alsnog ontvankelijk te verklaren onder handhaving van de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen. 4. Beoordeling van het geschil Ontvankelijkheid 4.1. Artikel 6:7 Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaarschriften buiten deze termijn zouden zijn ingediend. In zijn verweerschrift heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet waarom hij het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu deze opvatting begrijpelijk is en geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, besluit de rechtbank verweerder hierin te volgen. Eiser is daarom ontvankelijk in zijn bezwaar. Op verzoek van partijen zal de rechtbank de zaken zelf afdoen. Relevante wetgeving 4.2. Artikel 72, eerste lid, onderdeel n, Wet MRB bepaalt dat een vrijstelling van motorrijtuigenbelasting wordt verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldige vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt. Bij Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 314, is “die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning” vervangen door: “die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldige vergunning”. Onder nagenoeg geheel moet worden verstaan voor ten minste 90 procent. 4.3. Gelet op de tekst van de Wet MRB rust op eiser de last om aannemelijk te maken dat de auto voor ten minste 90 procent is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer. Eiser is vrij in de wijze waarop hij dit bewijs levert. 4.4. Verweerder heeft de kilometeradministratie van eiser verworpen, er van uitgaande dat in de auto een kto is aangebracht. De bewijslast van de aanwezigheid van een kto in de auto rust, tegenover de ontkenning door eiser, op verweerder. De kilometertelleronderbreker 4.5. Na afweging van de verklaring van eiser tegen het door verweerder ingebrachte bewijs is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat verweerder het door hem geuite vermoeden dat een kto is ingebouwd, onvoldoende heeft onderbouwd. Hoewel taxichauffeurs hebben verklaard dat in en omstreeks de jaren 1998 en 1999 op ruime schaal kto’s zijn ingebouwd in taxi’s, en zowel de eigenaar en medewerkers van het taxameterinbouwbedrijf hebben verklaard dat het vanaf 1997 tot de gebruikelijke werkzaamheden van Schutter behoorde om naast taxameters kto’s in te bouwen, is de rechtbank niet overtuigd dat de aantekeningen in de agenda van H op 17 en 22 maart 1999 zien op de inbouw van een kto in de auto van eiser. De door verweerder ingebrachte stukken geven aanleiding tot twijfel, omdat uit de opgenomen verklaringen blijkt dat niet in alle gevallen waarin bij een afspraak voor een Mercedes de aanduiding “diverse” werd gebruikt, daadwerkelijk een kto werd ingebouwd. De aanduiding “diverse” kon ook betrekking hebben op andere werkzaamheden niet zijnde de inbouw van een taxameter, zoals het gebruik van materialen. De rechtbank is van oordeel dat het enkele gebruik van de aanduidingen “div?” en “Div.” in de agenda van H niet voldoende is om de ingrijpende conclusie te trekken dat eiser een kto heeft laten inbouwen. 4.6. De stelling van verweerder dat Schutter gebruik maakte van een freelancer, “F”, die volgens de verklaringen op maandagen kto’s inbouwde in de duurdere auto’s, zoals Mercedessen, kan aan het oordeel onder punt 4.6. niet afdoen. De ingebrachte stukken bevatten geen enkele aanwijzing dat deze freelancer daadwerkelijk een kto heeft ingebouwd in de auto van eiser. Dat de auto van eiser op maandag 22 maart 1999 bij H is geweest, is niet voldoende. De gerede kans bestaat dat de auto van eiser tot de onder punt 4.6. bedoelde Mercedessen behoort waar geen kto is ingebouwd, maar waaraan, zoals eiser ter zitting heeft verklaard, andere werkzaamheden van diverse aard zijn verricht. De kilometeradministratie 4.7. Met betrekking tot de door eiser overgelegde administratie oordeelt de rechtbank als volgt. Eiser stelt dat hij nooit privé met de auto heeft gereden. Eiser heeft het gebruik van de auto als taxi verantwoord op basis van ingevulde rittenkaarten. De rittenkaarten zijn ingevuld aan de hand van de aanwezige taxameter, die steeds na afloop van de dienst handmatig op nul werd gezet. Een dergelijke wijze van administreren aan de hand van een geijkte taxameter is in beginsel aanvaardbaar indien de aldus verreden en op de rittenkaarten genoteerde kilometers zijn aan te sluiten op de stand van de in de auto aanwezige kilometerteller en voorts de kilometerstand objectief controleerbaar is door aansluiting op door derden, zoals garagebedrijven, vastgelegde kilometertellerstanden. De gebreken die verweerder in de administratie van eiser heeft geconstateerd, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om naheffing van motorrijtuigenbelasting te rechtvaardigen. Weliswaar zijn niet alle bescheiden bewaard gebleven en zijn er verschillen geconstateerd tussen de standen die de garage op de facturen heeft vermeld en de kilometeradministratie van eiser, maar deze gebreken voeren, in samenhang bezien, niet tot de conclusie dat de auto voor minder dan 90 procent voor taxivervoer is gebruikt. De geconstateerde verschillen maken minder dan 10 procent van het totale aantal kilometers uit. De rechtbank acht de verklaring van eiser dat deze verschillen zijn veroorzaakt door proefritten, de ritten van en naar de garage en verschrijvingen, geloofwaardig, ook omdat de verschillen zowel positief als negatief zijn. De overige administratieve gebreken, zoals het niet volledig invullen van de rittenkaarten en het nullen van de taxameter, doen niet af aan voormeld oordeel. De door eiser - achteraf - opgemaakte kilometeradministratie is voldoende geloofwaardig om het oordeel te dragen dat eiser erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de auto voor ten minste 90 procent is gebruikt voor taxivervoer. Bij dit oordeel weegt mee dat de drie vennoten van V.O.F. 000 gebruik maakten van de auto en dat twee vennoten ter zitting hebben verklaard dat de drie vennoten ieder over een auto voor privé-gebruik beschikten. Verweerder heeft onvoldoende aangedragen om zijn andersluidende stelling te onderbouwen. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder ten onrechte motorrijtuigenbelasting heeft nageheven. 4.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, gelet op de in de samenhangende zaak AWB 06/3757 toegekende kostenvergoeding. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart de beroepen gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vermindert de aanslagen en boetebeschikkingen tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 6 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.