Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3589

Datum uitspraak2007-09-14
Datum gepubliceerd2007-09-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5868 WSF
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening en terugvordering studiefinanciering.


Uitspraak

06/5868 WSF Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 8 september 2006, 05/787 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep) Datum uitspraak: 14 september 2007 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2007. Appellante is in persoon verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema. II. OVERWEGINGEN Via een formulier Wijzigingen student, gedateerd 28 april 2004, heeft appellante de IB-Groep gemeld dat zij met ingang van 1 april 2004 de driejarige MBO-opleiding onderwijsassistent aan De Bron afstandsonderwijs te Bennekom volgt. Hierop heeft de IB-Groep appellante met ingang van 1 april 2004 studiefinanciering verstrekt voor een driejarige Middenkaderopleiding aan het ROC Rijn IJssel college te Wageningen. Na een inschrijvingscontrole heeft de IB-Groep de toekenning van studiefinanciering aan appellante over het studiejaar 2004-2005 bij besluiten van 5 mei 2005 (Berichten Studiefinanciering 2004, nr. 5 en 2005, nr. 2) herzien, in die zin dat is beslist dat zij vanaf 1 augustus 2004 respectievelijk vanaf 1 januari 2005 geen recht op studiefinanciering heeft. Daarbij is de te veel betaalde toelage teruggevorderd en is een vordering wegens onterecht bezit van de OV-kaart opgelegd. Het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 5 mei 2005 is bij besluit van 1 juni 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante niet stond ingeschreven voor een opleiding waarvoor recht bestaat op studiefinanciering. De IB-Groep heeft haar herzieningsbeslissing gebaseerd op artikel 7.1, tweede lid, onder c, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000). Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep wordt door appellante – kort samengevat – aangevoerd dat het niet juist is dat appellante moet opdraaien voor door de IB-Groep gemaakte fouten waardoor ten onrechte studiefinanciering is toegekend. Voorts heeft appellante gesteld dat in telefonische contacten met de IB-Groep diverse malen aan haar is meegedeeld dat de toekenning juist was. De Raad overweegt als volgt. Allereerst stelt de Raad vast dat tussen partijen in hoger beroep niet langer in geschil is dat aan appellante – als gevolg van door de IB-Groep onjuist verwerkte gegevens – ten onrechte studiefinanciering is verstrekt. De Raad overweegt vervolgens dat de wetgever de IB-Groep met artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 de bevoegdheid heeft gegeven om, indien op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens te veel studiefinanciering is toegekend, tot herziening over te gaan. De IB-Groep voert bij de uitoefening van de bevoegdheid tot herziening ex artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 een beleid inhoudende dat in de situatie dat te veel studiefinanciering is toegekend steeds volledig wordt herzien, ook indien de herziening het gevolg is van een door haar gemaakte fout. Er wordt slechts een uitzondering gemaakt in die gevallen dat de IB-Groep meerdere malen een fout heeft gemaakt bij de verwerking van dezelfde gegevens en de studerende bovendien redelijkerwijs niet kon weten dat sprake is van een onjuist besluit. De Raad is onder andere in zijn uitspraak van 21 juli 2006, LJN:AY5167, tot het oordeel gekomen dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is, nu de wetgever met artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 heeft beoogd dat ook in het geval dat ten onrechte studiefinanciering is toegekend als gevolg van door de IB-Groep onjuist verwerkte gegevens met terugwerkende kracht tot volledige herziening wordt overgegaan. De Raad overweegt dat in het onderhavige geval sprake is van een eenmalige foutieve verwerking door de IB-Groep van de door appellante verstrekte gegevens betreffende de opleiding aan De Bron afstandsonderwijs, zodat op basis van het door de IB-Groep gevoerde beleid herziening ten volle dient plaats te vinden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de IB-Groep in dit geval niet onverkort aan haar beleid had mogen vasthouden is de Raad niet gebleken. Als een bijzondere omstandigheid geldt niet dat – naar appellante heeft gesteld – door de IB-Groep aangaande de door haar gevolgde opleiding aan het NTI te Leiden eveneens gegevens onjuist heeft verwerkt, nu de in dit geding ter beoordeling voorliggende herzieningsbeslissingen daar geen betrekking op hebben. Voor appellantes stelling dat meerdere malen telefonisch door medewerkers van de IB-Groep aan haar is meegedeeld dat voor de opleiding aan De Bron afstandsonderwijs recht bestond op studiefinanciering, ontbreekt ieder bewijs. De Raad is op geen enkele wijze gebleken dat bij appellante gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt die moeten worden gehonoreerd. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak komt mitsdien voor bevestiging in aanmerking. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 september 2007. (get.) J. Janssen. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. TM